Selecteer een pagina

Hoe laat had jij morgen les, vraagt een collega.

In het Nederlands is dit een heel normale zin, maar eigenlijk is de formulering vreemd. Morgen ligt in de toekomst, waarom kiest de collega dan de verleden tijd?

Omdat er een betekenisverschil is met ‘hoe laat heb je les?’ In deze zin stel je de vraag voor het eerst. Maar als je vraagt ‘hoe laat had je les’, dan is er eerder gezegd hoe laat de les was, maar is het antwoord de vrager ontschoten. Hij had ook kunnen vragen: ‘hoe laat had je ook alweer les?’

Zo kun je ook zeggen: wanneer ging je zaterdag naar de kapper, hoe laat vlogen jullie volgende week naar Griekenland, waar gingen we komende zondag eten, met wie had je morgen een afspraak.

Geestig, een werkwoordstijd om uit te drukken dat je iets bent vergeten.

Er is overigens nóg een constructie waarin je de verleden tijd gebruikt om een toekomstige gebeurtenis mee uit te drukken. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende twee zinnen: ‘Zullen we morgen uit eten gaan?’ ‘Nee, morgen gingen we naar de film.’

In deze laatste zin gebruik je de verleden tijd om aan te geven dat jullie afgesproken hadden om morgen naar de film te gaan. Als het antwoord zou luiden ‘morgen gaan we naar de film’, staat het al vast dat we naar de film gaan, bij ‘morgen gingen we naar de film’ is er nog ruimte voor onderhandeling. Je zou dit ook kunnen formuleren als ‘morgen zouden we naar de film gaan’. Dit wordt wel ‘de voorzichtigheidsmodaliteit’ genoemd.

Bron: Onze Taal