Selecteer een pagina

We aten een visje en ik zag een graatje in het stukje vis op de vork van mijn tafelgenoot. Het zat al bijna in haar mond. ‘Pas op, er zitten vlimmen in!’, waarschuwde ik. Ze keek me glazig aan. Ojanee, dat is een woord van vroeger, besefte ik, het had ‘graatjes’ moeten zijn. Gelukkig trok ze het vlimmetje wel gewoon van haar vork.

Vlim vind ik eigenlijk een veel mooier woord dan graat, en vlimmetjes, voor kleine graten, al helemaal. Misschien kunnen we het woord zo nu en dan eens gebruiken om het voor uitsterven te behoeden?

Vlim in de betekenis van visgraat wordt gebruikt in het Zuid-Oost-Brabantse dialect van mijn jeugd. Ik vond ook Belgische bronnen voor het woord. Etymologiebank kent vlim wel als woord voor het scherpe vlies van een klokhuis van een appel (ook mooi, dat kende ik weer niet) en als vormvariant van vin.