Selecteer een pagina

Gisteren bezocht ik in Leiden een symposium van taalkundigen met als titel ‘Goede redenen voor foute taal’. Hun zeiden dat taalfouten eigenlijk niet bestaan, maar dat er slechts taalvariaties zijn.

Veel mensen gruwen van ‘hun’ als onderwerp van een zin (ik ook). Maar in bovenstaande zin – hun zeiden dat taalfouten eigenljk niet bestaan – is het duidelijk wie het onderwerp van de zin is. Dus wat is eigenlijk ons probleem? Taalnormen zorgen voor uitsluiting van taalgebruikers die zich niet aan deze regels houden, tot sociale discriminatie dus, volgens de taalwetenschappers. Spellingsregels mochten gelukkig wel van de meeste aanwezigen, hoewel sommigen daar ook ongelukkig bij keken. Er werd zelfs opgeroepen tot taalanarchie. Maar de meesten leek het toch handig om scholieren en studenten de spellingsregels te leren. Alsjeblieft wel, zeg.

De interessantste bijdrage van het symposium was de lezing van taalkundige Jenny Audring die ons meenam in een oprukkend taalsysteem dat wij allemaal onbewust toepassen:

‘Hou jij van boerenkool?’

‘Ja, ik eet het elke week.’

Volstrekt normale conversatie, toch? Behalve dat boerenkool een mannelijk woord is en je volgens de regels van de grammatica eigenlijk ‘ik eet hem iedere week’ zou moeten schrijven. Maar dat klinkt heel raar.

‘Hou jij van dit meisje?’

‘Ja, zie haar elke dag.’

Klinkt ook prima. Maar meisje is onzijdig en volgens de regels van de grammatica zou je ‘ik zie het elke dag’ moeten schrijven. Maar dat staat idioot.

Audring ontdekte dat wij ongeacht het grammaticale woordgeslacht van een woord in toenemende mate met ‘hij, hem, zij, haar’ verwijzen naar woorden die mensen, dieren of zeer concrete dingen aanduiden. Hoe abstracter een woord is, hoe meer we ernaar verwijzen met ‘het’. Met andere woorden hoe lager een woord zich in de zogenaamde animacy hierarchy bevindt, hoe vaker er met ‘het’ naar verwezen wordt.