Selecteer een pagina

Vorig jaar hadden de docenten van onze opleiding allemaal een eigen bureau op een docentenkamer. Heerlijk hoor, vond iedereen. Maar natuurlijk wel hopeloos onhip, vond… ja, wie vond dat eigenlijk?

Dus zijn we dit schooljaar lekker futureproof overgegaan op ‘activiteitsgericht werken’. Dat is zeker gewoon flexwerken, hoor ik u denken. Nee hoor, want flexen deden de mensen in 2015. Wíj werken in diverse zones die ingericht zijn voor verschillende activiteiten. Uiteraard hebben die zones geinige namen en hashtags. Hallo, het is wel 2017.

Momenteel zit ik in de #ruis, daar mag je zachtjes met een collega overleggen. Als ik zo een mop ga vertellen, loop ik even naar de #bruis. En als ik even geen gezeur aan mijn hoofd wil, ga ik naar de #rust. Om toe te lichten wat #ruis, #bruis en #rust behelzen, heeft iemand bordjes opgehangen. Toen ik onderstaand bordje las, begon ik keihard te bruisen. Maar écht hoor. #taalfouten.

De maker van dit bordje is overigens niet de enige die worstelt met de vervoeging van het werkwoord willen. Daarom geven we als service nog eens de correcte vervoeging.

Zo vervoeg je het werkwoord willen:

Tegenwoordige tijd Verleden tijd
ik wil ik wilde / ik wou*
jij wilt / jij wil* jij wilde / jij wou*
u wilt / u wil* u wilde / u wou*
hij wil hij wilde / hij wou*
wij willen wij wilden / wij wouden*
jullie willen jullie wilden / jullie wouden*
zij willen zij wilden / zij wouden*

 

Het sterretje geeft aan dat je deze vorm in een informele context, zoals spreektaal, kunt gebruiken. In schrijftaal gebruik je bij voorkeur de formele vorm. Op bordjes in een schoolgebouw gebruik je beslist nooit de informele vorm.