Selecteer een pagina

Hoe zat het ook alweer? Bij dezen

Veel mailtjes met bijlagen vandaag. Na de aanhef – van ‘hi mevrouw’ tot ‘geachte Machteld’ – volgt steevast ‘Bij deze’. Dat moet ‘bij dezen‘ zijn. Die -n is een oude naamvals-n. Het moderne Nederlands heeft geen naamvallensysteem meer, maar in ‘versteende’ vormen als te dezen, in dezen, bij dezen en namens dezen is de n bewaard gebleven.

Bij dezen een ‘modern’ alternatief: schrijf gewoon ‘hierbij’.

Bron: Onze taal.

 

 

 

‘Mond-op-mondreclame’

Toen ik afgelopen week tegen mijn uitgever zei dat de ‘mond-op-mondreclame’ van mijn zojuist verschenen boek goed verliep, moest ze ontzettend hard lachen.

Noem me naïef, maar jarenlang verkeerde ik in de volle overtuiging dat de boodschap zo werd overgebracht. Een verhaspeling die waarschijnlijk te maken had met het alom bekende ‘mond-op-mondbeademing’. Uiteraard gebeuren er nog veel meer dingen van mond op mond, maar dat is denk ik meer geschikt voor een ander type website.

Oké, reclame die dus van mond tot mond gaat, waarbij mensen met elkaar praten óver mijn boek en daarbij níet hun mond op die van de ander drukken.

Mocht u ondertussen nieuwsgierig zijn geworden naar mijn creatie, bij dezen wat online-tot-onlinereclame:

https://www.bol.com/nl/nl/p/negentig/9300000004693290/.

 

Hoe zat het ook alweer? Aan elkaar of niet?

Folders met aanbiedingen, ze zijn niet zelden een goudmijn voor een taaldocent. Zo wil ik bij dezen de firma Sligro hartelijk bedanken voor twee fraaie voorbeelden die ik kan gebruiken in mijn bijspijkerlessen Nederlands.

Eén van de onderdelen in die lessen: de samenstelling. Lastig voor veel studenten. Wanneer schrijf je iets aan elkaar en wanneer niet? Met name de drieledige samenstellingen (een bijvoeglijk naamwoord en twee zelfstandige naamwoorden) zijn een bron van verwarring. Waarom schrijf je hogedrukgebieden aan elkaar, maar hoge herenschoenen met een spatie? En bijna geen student die gelooft dat je ingezondenbrievenrubriek aan elkaar schrijft.

Het zit zo. Of je een spatie gebruikt of niet hangt af van de vraag waar het bijvoeglijk naamwoord op slaat. Indien dat betrekking heeft op het laatste deel van de samenstelling, dan gebruik je een spatie. Om het voorbeeld in de vorige alinea erbij te pakken: ‘hoge’ slaat op ‘schoenen’ en niet op ‘heren’. Spatie na ‘hoge’ dus. (Tenzij je speciale schoenen voor hoge heren bedoelt, maar die kom ik niet tegen in de folders.) Maar slaat het bijvoeglijk naamwoord op het eerste deel van de samenstelling, dan schrijf je alles aan elkaar. Zo slaat ‘hoge’ op ‘druk’ en niet op ‘gebieden’ en schrijf je dus hogedrukgebieden. ‘Ingezonden’ slaat op ‘brieven’ en niet op ‘rubriek’.

En soms kan het allebei. Bekend voorbeeld is de langeafstandsloper (iemand die marathons loopt) en de lange afstandsloper (iemand van twee meter die afstanden loopt). Het leuke aan deze kwestie vind ik dat je niet blind de regels volgt á la ’t exkofschip, maar moet nadenken over de betekenis van woorden. Wat wordt er bedoeld?

Goed, die twee voorbeelden uit de folder van Sligro die ik in mijn lessen ga gebruiken. Ze staan hieronder en aan u de vraag: correct gespeld of niet?

Over de eerste, tamme konijnenbouten, kan niet veel discussie zijn, lijkt me. Dat ‘tamme’ slaat volgens mij op ‘konijnen’ en niet op ‘bouten’ (tamme bouten versus wilde bouten, ik geloof er niet in), dus dat moet tammekonijnenbouten zijn.

Dan de tweede, gele roompoeder. Gezien de afbeelding op de verpakking (een tompouce) lijkt mij dat hier poeder wordt bedoeld waarmee je gele room kunt maken, en dan slaat ‘gele’ dus op ‘room’. In dat geval dus geleroompoeder. Maar mocht het poeder geel zijn, dan zou gele roompoeder ook kunnen. Ik zou overigens in het geval van geleroompoeder wel een koppelteken gebruiken (gele-roompoeder), want de vluchtige lezer vraagt zich anders wellicht af wat een geler-oom is.

Nog even terug naar die konijnenbouten: kijk goed uit dat u geen spatie tussen ‘konijnen’ en ‘bouten’ plaatst, want in dat geval kan ‘bouten’ makkelijk als werkwoord (poepen) opgevat worden. En dat kan misverstanden oproepen, zoals in het geval van deze slagerij in Voorburg…

 

Woord van de dag: gebbetje

Een van mijn lievelingswoorden zou ik vandaag graag met jullie delen: gebbetje. Niet omdat ik nou zo’n bijzonder geestige aard heb, maar ik heb wél een zwak voor de volkstaal. Als getogen Maastrichtenaar kon ik mijn lol wel op (van ‘reijstartele’ tot ‘speijtuut’), maar nu heb ik al zo’n tien jaar mijn hart verpand aan ’t Amsterdamse, ook niet verkeerd.

Gebbetje is het Amsterdamse woord voor grapje. Volgens ons aller geliefde etymologiebank is het afgeleid van het werkwoord gabben, dat ‘gekheid maken’ betekent, gabben is vervolgens weer afgeleid van ‘gabberen’, waarmee ‘babbelen, wauwelen en spottend lachen’ wordt bedoeld.

Het enige jammere aan dit woord is, vind ik, dat ik het bijna nooit meer hoor. Ik wil daarom bij dezen alle lezers van deze post oproepen het woord mínstens één keer per dag te gebruiken – al dan niet vergezeld van een grapje.

Woord van de dag: bungalow

Afgelopen weekend logeerde ik met twaalf oud-huisgenoten uit mijn studententijd bij een van ons in Enschede. Zij bewoont een schitterende bungalow in een lommerrijke wijk. Gisterochtend had ik het er met mijn kamergenoten – van wie er een binnenkort een nieuwbouwhuis in Amsterdam betrekt – over of we zelf in een bungalow zouden willen wonen. Ik vind het wel wat hebben; mijn schoonmoeder heeft er ook een en ik waan me altijd in een Amerikaans filmdecor. We vroegen ons ook af wat de herkomst van het woord is. Ik riep meteen dat ik dat vandaag uit zou zoeken voor Ikzegookmaarwat. Dus dames, bij dezen: de bungalow is van oorsprong een Indiaas landhuis van één verdieping hoog, omgeven door veranda’s. Het komt van het Hindoestaanse woord banglā dat ‘Bengaalse’ betekent. Ewoud Sanders schreef er in het Geoniemenwoordenboek onder andere over hoe de van oorsprong koloniale bungalow in Engeland de functie kreeg van vrijetijdswoning of buitenhuisje. ‘Het idee sloeg aan en de bungalow verbreidde zich binnen enkele decennia over de hele westerse wereld, hardnekkig achtervolgd door een aura van luxe — want wie kon zich eigenlijk een buitenhuisje veroorloven? — en ontspanning. […] De meeste Nederlanders moesten zich behelpen met een bungalowtent.’ Dat gold dit weekend ook voor één van mijn vriendinnen. Bij gebrek aan ruimte in onze Enschedese herberg, sliep ze in de tuin en evolueerde zo haar ieniemini iglotent tot bungalowtent.