Selecteer een pagina

Quarantaine

Quarantaine. Sinds de opmars van het coronavirus COVID-19 komt dit Franse leenwoord dagelijks voorbij in de media en onze gesprekken. Het getal veertig zit erin, quarante. Dat verwijst naar de veertig dagen die schepen in bewaakte afzondering in de haven moesten doorbrengen, na een overzeese reis. Op deze manier wilde men voorkomen dat de zeelieden besmettelijke ziekten uit verre oorden mee aan wal zouden nemen. 

Het moet voor dat scheepsvolk niet eenvoudig zijn geweest om na een lange tocht nog eens veertig dagen met de rest van de bemanning in isolatie door te brengen. Weken of maanden op zee was al een fysieke en mentale uitputtingsslag -zo comfortabel was het niet op zo’n middeleeuws vrachtschip- en dan ook nog eens veertig dagen noodgedwongen aan boord blijven in het zicht van de haven. Je moet er niet aan denken. 

Zwarte dood

De quarantaine-maatregel ontstond in de veertiende eeuw in Italië en werd later overgenomen door Frankrijk en andere landen. In die periode raasde de Zwarte Dood door Europa: de pest. De veertiende eeuw was sowieso geen gezellig tijdperk. De Honderdjarige Oorlog, gedonder tussen pausen en tegenpausen, plunderende huursoldaten, boerenopstanden, mislukte oogsten, hongersnood. En dus de pest, die woedde tussen 1346 en 1351. 

In tegenstelling tot COVID-19 werd de pest niet veroorzaakt door een virus, maar door een bacterie, die van zwarte ratten door vlooien werd overgebracht naar mensen. Daar kwamen wetenschappers trouwens pas honderden jaren later achter. Bacteriën zijn immers niet zichtbaar met het blote oog en de microscoop moest nog worden uitgevonden.

Net als het nieuwe coronavirus, ontstond de pest in Azië. En net als bij COVID-19 werd in Europa Italië als eerste zwaar getroffen. Een Genuees koopvaardijschip kwam in 1347 vanuit de Zwarte Zee aan in de haven van Messina op Sicilië, met aan boord ernstig zieke zeelieden. Die hadden dikke zwarte gezwellen op hun lichaam, waar pus en bloed uit kwam. De zieken kregen inwendige bloedingen en stierven in korte tijd een gruwelijke dood. 

Fake news

De pest werd aanvankelijk als een straf van God gezien. Joden leken minder vaak ziek te worden (dat zou verklaard kunnen worden door hun strenge reinigingswetten en betere hygiëne, een verder nog onbekend concept in de veertiende eeuw) en dat was verdacht. Als fake news avant la lettre deed het verhaal de ronde dat de Joden overal in Europa waterbronnen vergiftigden, om zo christenen om het leven te brengen. Er werden progroms uitgevoerd, vooral in Zwitserland en Duitsland. Joodse gemeenschappen werden vernietigd, de Joden verjaagd of levend verbrand en hun bezittingen ingepikt. Naar schatting 16.000 Joden kwamen om het leven door dit geweld. Intussen woedde de pest onverminderd voort en eiste alleen al in Europa tientallen miljoenen levens, naar schatting eenderde van de bevolking. 

Hoe afschuwelijk en ontwrichtend ook, door het massale verlies aan arbeidskrachten werden in die tijd de eerste stappen naar mechanisatie en daarmee naar de moderne tijd gezet. De pest inspireerde schrijvers als Boccaccio en leidde tot nieuwe inzichten: alle zekerheden zijn twijfelachtig.

Directoire

Om redenen die verder niet ter zake doen, voerde demografisch veldonderzoek mij afgelopen zaterdag naar de Hema in Almere Buiten. Als je inzicht wilt krijgen in de bevolkingssamenstelling van een bepaalde stad of wijk, kun je deskresearch doen en staafdiagrammen en andere cijferbrij bestuderen op de websites van het SCP, CBS en Funda. Je kunt ook naar de plaatselijke Hema. 

Helaas was het in de Hema van Almere Buiten opvallend rustig. Ik had gehoopt op drommen winkelend publiek van divers pluimage. Slechts een handjevol bezoekers scharrelde rond in de ruim opgezette winkel. De filiaalmanager versleepte een log rek met jerrycans ruitensproeiervloeistof. Twee in appelgroene polo’s gestoken winkeldames schoten hem te hulp. Verder was er niet veel reuring in de winkel, deze zaterdagmiddag. Het was beduidend wisselvalliger en frisser dan de weersvoorspellingen hadden aangegeven, misschien hadden de felle regenbuien de Almere Buitenaars doen besluiten binnen te blijven. 

Ik rommelde wat in een schap met damesondergoed. Zelf bestel ik alle kleding online, en niet bij de Hema, dus ik keek met een frisse blik naar de uitgestalde waar. Het aanbod liep uiteen van fleurige niemendalletjes tot lange thermo-onderbroeken. Mijn oog viel op een forse crèmekleurige slip. Hij was nogal hoog, reikte tot ruim boven de navel. Het bleek te gaan om een corrigerend broekje, gemaakt van elastisch maar stevig materiaal dat de lubberende buik in bedwang zou houden. Mijn interesse was meteen gewekt. ‘Directoire’, stond er op het kaartje bij het schap. Niet slip, boxer, tanga, string, short of onderbroek. 

Directoire. 

Voor een onderbroek heeft de directoire een interessante geschiedenis, die terugvoert naar de Franse Revolutie. De directoire behoort tot de neoclassicistische meubel- en kledingstijl die volgde op de stijl van Lodewijk de Zestiende (en Marie-Antoinette, de fashion queen van die tijd). Voluit heet het pantalon directoire, een ‘nauwsluitende vrouwenpantalon met elastieken band om het middel en aan de pijpen gesloten.’ De naam verwijst naar de periode Directoire (1795-1799). Tijdens dit deel van de Franse revolutie werd het landsbestuur gevormd door een vijfkoppige directie. Die moest orde zien te scheppen in een land dat na het schrikbewind van Robespierre kampte met economische depressie, hongersnood en burgeroorlog. Algehele malaise, de tijd was rijp voor een revolutie! En kennelijk voor grote damesonderbroeken met pijpjes.

Directoire. 

Alleen al voor de naam zou je hem kopen: ‘Kijk eens wat een geweldige directoires ik heb gekocht! Was in de aanbieding bij de Hema. 2 + 1 gratis. Corrigeert ook nog eens de buik. Blij mee.’ En dan intens tevreden een eveneens gescoorde zak paprikachips van 1 euro opentrekken. Met de taille komt het toch wel goed.  

Bargoens

Als er in een Nederlandse televisiekomedie een ‘jongen van het volk’ (m/v) wordt opgevoerd, kun je er donder op zeggen dat hij een Amsterdamse tongval heeft. Denk aan Martin Morero uit Gooische Vrouwen, Melvin uit Jiskefet (ook bekend van Ajax’ officieuze clublied Dit is mijn club) en natuurlijk de voltallige familie Flodder. Naast gemeenteambtenaar Sjakie, de kakkineuze buren en zelfs de SRV-man, die allemaal keurig ABN praten, benadrukt het knauwerige Mokums van ma, Johnny, Kees en Kees hun eenvoudige inborst.

Zoals een koning automatisch majestueuzer wordt met een kroon op, zo krijgt iemand die plat Amsterdams praat als vanzelf iets gezelligs Jordanees, een vleugje ouwejongenskrentenbrood, met misschien een onduidelijk handeltje hier of daar, maar altijd joviaal en lief voor z’n oude moeder.

Wellicht heeft die reputatie van ‘boef met een gouden hartje’ te maken met de vele typisch Amsterdamse woorden die uit het Bargoens stammen. Deze taal stond vroeger bekend als de geheime taal van landlopers en dieven en is nog steeds vervlochten met het oude Amsterdamse dialect. Woorden als ‘gozer’, ‘tof’ en ‘mazzel’ zijn Bargoens, die dáárvoor weer waren gejat (overigens ook Bargoens) uit het Hebreeuws en Jiddisch.

Eén en ander las ik laatst terug in het Bargoens Woordenboek, dat ik ooit voor een tientje op de boekenmarkt aanschafte en nog steeds regelmatig doorblader. Ter vermaak, natuurlijk, maar ook ter lering. Een woord als ‘gozer’ kent namelijk iedereen, maar wat is in godsnaam een kladdertje? Of muimes? Bij een leuter of gelazer kun je je nog iets voorstellen, maar wat betekent het als je ‘een scheet op een plankie timmert’?

Enfin, hoe graag ik ook zou willen: een woord als kladdertje (“publieke vrouw die aan seksuele afwijkingen tegemoetkomt”) hoor je niet gauw meer. Zoals elke taal ontwikkelt ook het Amsterdams zich en is het in de loop der jaren aangevuld met woorden uit het Sranan, Arabisch, Turks en natuurlijk Engels. Pareltjes zoals ‘krankjorum’ verdwijnen daarentegen langzaam naar de achtergrond.

Dat is niet erg. Een levende taal bestaat bij de gratie van zijn sprekers en het Amsterdams van nu weerspiegelt het stadsleven anno 2019. Toch hoort Bargoens net zoveel bij Mokum als een pikketanussie en blijft het een bron van Amsterdams kleurrijke verleden. En hoop ik stiekem op de comeback van de scheldnaam Lulletje Lampekap.

OK boomer

In mijn lijstje van ‘dingen waar ik een hekel aan heb omdat ze mensen in grote groepen in hokjes duwen terwijl een mens als individu eindeloos complex, tegenstrijdig en verrassend is’ staat generatiedenken bij mij maar net iets lager dan astrologie. Natuurlijk begrijp ik dat collectieve ervaringen van invloed zijn op je wereldbeeld, en dat het best verschil maakt of je op je veertigste of op je achtste voor het eerst een iPhone vasthoudt. Maar ik ben er niet dol op, dat toekennen van allerlei kenmerken aan grote groepen mensen die weinig meer gemeen hebben dan hun geboortedecennium.

Toch – daar heb je die tegenstrijdigheid al – vermaak ik me nogal met de internetmeme ‘OK boomer’: een heerlijk kernachtige uitspraak waarmee ieder jong persoon ieder ouder persoon af kan kappen. Lisa Bouyeure duidde het verschijnsel vorige week in de Volkskrant. En iedereen die wel eens op Twitter komt (ouderenmedium bij uitstek, maar ok), is het talloze malen tegengekomen.

De term boomer verwijst naar de babyboomgeneratie, die in de naoorlogse geboortegolf tussen 1945 en 1955 ter wereld kwam. Daar wordt niet heel strikt op gelet bij het ok-boomeren. Ikzelf (een ‘gen-X’er’ uit 1968) ben ook al ‘boomer’ genoemd, na een mislukte grap waar mijn kinderen hevig om moesten eye-rollen.

Als iemand ‘ok boomer’  tegen je zegt, kun je daar heel boos om worden, of woest beweren dat je niet eens een babyboomer bent, maar daarmee lever je juist het bewijs dat je er niks van snapt en een suffe boomer bent. Het is net als iemand koppig noemen: hoe harder je tegenstribbelt en beweert dat je helemáál niet koppig bent, hoe koppiger je doet. Typerend voor de boomer is het starre vasthouden aan het eigen perspectief, zo legde mijn dochter me uit. Volgens haar is dat hele ‘ok boomer’ een reactie op de manier waarop babyboomers vaak over jongeren praten: ‘Verwende millennials, Generation Z die alleen maar op z’n telefoon zit te prullen, dat soort dingen.’ ‘Hoe moet je dan wél reageren als je boomer wordt genoemd,’ vroeg ik. Na enig nadenken zei ze: ‘Dan zeg je: nou, dat mag jij vinden. Een beetje zoals the Dude. That’s just like, your opinion, man.’ Mooier kan het niet: mijn favoriete babyboomer, stonede hippie Jeffrey Lebowski, toont zich de ware antiboomer. Complex en tegenstrijdig, ik zei het al.

 

Woord van de dag: kassiewijle

Naast mijn werk bij de hogeschool doe ik zo nu en dan wat redactieklussen. Ik ben nu redacteur van iemand die een boek over ‘goed sterven’ schrijft: hoe neem je afscheid van het leven als de dood je is aangezegd. Je kunt het maar één keer doen, en – zo blijkt – ook bij sterven is een goede voorbereiding het halve werk.

Vanochtend bezocht ik de auteur om samen de eerste versie van het boek door te nemen. Die versie had ik de afgelopen dagen twee keer doorgenomen en al lezend turfde ik hoe vaak de woorden ‘sterven’ en ‘doodgaan’ voorkwamen. Het viel mee, maar ik ging toch vast op zoek naar synoniemen. Keuze te over: verdwijnen, vergaan, verscheiden, creperen, de pijp uitgaan, doodgaan, expireren, heengaan, het loodje leggen, het tijdelijke voor het eeuwige verwisselen, inslapen, insluimeren, ontslapen, overlijden, sterven, verrekken, versmachten, verstikken et cetera.

Een van de mooiste vind ik ‘kassiewijle’ – een woord uit het Jiddisch, dat ‘weg’ of ‘dood’ betekent. Het is een verbastering van ‘asjeweine’. In Trouw stond vorig jaar dat de etymologie van asjeweine een interessant perspectief biedt op het weg- of dood-zijn: de Hebreeuwse formule hašibhēnū, waarop asjeweine teruggaat, betekent namelijk letterlijk: ‘doe ons terugkeren’.

 

Ongezellig snertweer

Volgende week, op 5 oktober, is het de honderd-en-derde geboortedag van mijn oma, Cornelia Johanna Okkes-Van Toorn. Ik noemde haar natuurlijk nooit Cornelia. Niemand noemde haar ooit zo: ze heette Cor, ook wel Cox of Cokkie, maar haar kinderen en kleinkinderen zeiden altijd Piepje. Ook wel: de Piep. Dat kan ik verder niet verklaren.

Ze leeft al lang niet meer, maar ik denk nog vaak aan haar. Vooral in deze tijd van het jaar; niet alleen omdat ze dan dus jarig was, ook omdat ik me heel goed herinner hoe somber ze kon worden van het naderende donkere seizoen en hoe ze kon klagen over het ‘ongezellige’ herfstweer. Als tiener vond ik dat heel irritant. Neem het niet zo persoonlijk, het is maar wéér, dacht ik dan. Toch vond ik het vaak heel vermakelijk als ze mopperde, omdat ze dat deed met van die fijne, braaf-ouderwetse omawoorden.

Als iemand iets ergs deed, was dat niet gewoon naar of gemeen maar ‘misselijk’. Een misselijke streek, meestal door een misselijke vent geleverd. Een misselijke vent die het heel bont maakte, was een ‘mispunt’ (ik weet niet of een vrouw ook een mispunt kon zijn). Mocht de regering iets misselijks bedenken, bijvoorbeeld dat er op onderwijs werd bezuinigd, of dat WAO’ers erop achteruitgingen, dan vond de Piep dat ‘geen werk’.

Mijn lievelings-omawoord was ‘snert’. Een heel handig woord, want het kan op allerlei manieren worden ingezet: als voorvoegsel, als bijvoeglijk naamwoord of zelfs als werkwoord. Natuurlijk was het in oktober en november heel vaak snertweer, of was de televisie op vrijdagavond – afgezien van Baantjer – ronduit snert. Snerten als werkwoord kwam alleen voor in een vaste uitdrukking. Dat ging zo: ‘Pieps, mag ik nog een marsje?’ ‘Hoeveelste marsje is dat?’ ‘Vierde ofzo …’ ‘Víer? Je kan me snerten!’.

Over de herfst, de dood, de ouderdom en het donker is heel veel moois geschreven, door grote schrijvers, dichters, en denkers, in prachtige woorden en troostrijke beelden; maar ik denk als de dagen korter worden altijd ‘snert!’. En ik heb mijn oma weer even terug.