Selecteer een pagina

800px-Drill_instructor_at_the_Officer_Candidate_School

‘Dan maak je maar zin’ – een vervelender dooddoener kun je als adolescent, leerling of student bijna niet om je oren krijgen. Toch gooit docent Nederlands, journalistiek en filosofie Martin Slagter ‘m er plompverloren uit, in een vlammend opiniestuk over taalonderwijs dat de Volkskrant vandaag publiceerde.

Want het is onlangs ook wetenschappelijk aangetoond dat jongeren tegenwoordig belabberd spellen – Lisette schreef er hier ook al over. Slagter en de onderzoekers bevestigen natuurlijk wat iedereen al wist: je hoeft er maar een willekeurig online jongerenforum op na te slaan en de tranen springen je in de ogen. En dan hebben we het niet over tante betjes, non-sequiturs of foutief beknopte bijzinnen, nee, het gaat op fundamenteel niveau al mis. ‘Hij zechd’, las ik laatst.

Bijscholing
Slagter stelt een soort drilregime voor, waarbij onwillige taalkneuzen bijkans met de vlakke hand richting de grammatica worden gedreven. Ik geloof niet dat dat in alle gevallen werkt. Toevallig las ik vandaag in nrc.next een interview met een jonge, succesvolle ondernemer. Op school steengoed in natuurkunde en wiskunde, maar van al die talen bakte hij helemaal niks. Waar hij van baalde? Al die uren die hij noodgedwongen in bijscholing moest stoppen, terwijl hij veel liever met cijfers bezig was.

Goed, het is misschien een te makkelijk argument van het soort ‘mijn opa rookte tot zijn negentigste en kreeg nooit kanker’, maar de vraag blijft of  je zo’n jongen per se het verschil tussen een voorzetselvoorwerp en een bijwoordelijke bepaling moet willen uitleggen. Je moet mij ook niet vragen een differentiaalvergelijking op te lossen, of de maximale belasting van een tuibrug uit te rekenen. Horses for courses, zeg ik, in goed Nederlands. Zolang deze ondernemer zijn briefjes en emails door een spellingchecker haalt, of langs een verbaal begaafde assistent stuurt, is er niet zo veel aan de hand, lijkt me.

Paper pushers
Een ander verhaal vind ik het voor lieden die van ’tekst’ hun werk willen maken. Als taal je gereedschap is – en dat geldt natuurlijk niet alleen voor de mediatypes die wij opleiden, maar ook  voor juristen, ambtenaren, beleidsmedewerkers, noem de paper pushers maar op – dan moet je zorgen dat je instrumentarium op orde is. Wij zijn streng, maar toch kom ik nog regelmatig werk van ouderejaarsstudenten tegen die blijkbaar iets te vaak een genadezesje hebben gekregen.

En dat is, zoals Slagter terecht schrijft, dodelijk. Een tandheelkundestudent die in zijn vierde jaar structureel met zijn boor uitschiet, wil je ook niet aan je stoel hebben staan. Een journalist die geen fatsoenlijke (foutloze) zin op papier kan krijgen, wordt door niemand serieus genomen. Een jurist wiens pleidooi doordrenkt is van kettingzinnen in naamwoordstijl, zal niet snel de rechter op zijn hand krijgen.

Goed, voor talige professionals kennen we geen genade. Maar jongeren die misschien een hele andere kant op willen? Een basisniveau is voldoende, vind ik. Werkwoordspelling, een klein beetje grammatica. Beheerst de fouten eruit vissen, geduldig uitleggen, net zolang tot het goed genoeg gaat. Proberen over te brengen dat taal ook best leuk kan zijn. In ieder geval niet doen: de grammar nazi uithangen, want daar wordt niemand vrolijk van (nou ja, bijna niemand).