Deze week zijn de colleges écht begonnen en gaan we full speed ahead. Vorige week waren onze nieuwe eerstejaars studenten al op school, maar deden we het nog kalm aan. Eerst wat wennen aan elkaar en aan de school. Collega Niels deed een kennismakingsspelletje: zijn studenten mochten twee minuten voluit over hem roddelen, daarna zou hij zeggen wat er van waar is.
Ze dachten dat hij een kakker was, single en waarschijnlijk had hij een konijn.
Niels, een kakker? Echt niet! Ja, hij spreekt heel verzorgd, misschien vonden ze dat bekakt?
Een kakker is iemand met een polootje of in elk geval een kraagje. Hij of zij hockeyt, drinkt bier (man) of witte wijn (vrouw), heeft geld of doet alsof hij dat heeft. Net als elk ander stereotype is het een uitvergroot cliché en niet per se vriendelijk bedoeld.
De herkomst van het woord kakker was – voor mij – verrassend. Een kakker is een beeldje van een mannetje dat zijn behoefte doet en de eigenaar rijkdom zou brengen. De beeldjes komen uit Catalonië en heten daar Caganer.
(Niels heeft trouwens ook geen konijn en single is hij ook al niet)
Bron: wikipedia
Naschrift: zoals uit onderstaande reacties blijkt, is het hoogst onwaarschijnlijk dat kakker afstamt van caganer. Zo ziet u: ik zeg ook maar wat.
Het mag zo zijn dat die beeldjes zo heten en dat ze geassocieerd worden met rijkdom, maar is daarmee ook vastgesteld dat dat de herkomst van ons ‘kakker’ als persoonsbeschrijving is? Ik kom zo gauw geen bron tegen die expliciet die link legt.
Ik betwijfel ook of de Catalaanse caganer iets met onze kakker te maken heeft. Het lijkt mij eerder te maken hebben met een van de omschrijvingen die Van Dale geeft voor kak: bluf, drukte, omslag, praats, verwaandheid. Volgens Van Dale bestaat in sommige delen van het land de uitdrukking “hij heeft veel kak aan zijn gat”: hij heeft veel inbeelding.
♦ kak zn. ‘ontlasting, poep; drukte, ophef’. Mnl. cac ‘ontlasting, poep’ in dappre cac ‘diarree’ [eind 14e eeuw; MNHWS], ‘drukte, ophef’ in de uitdrukking kleyne teyltiens, groote kack ‘grote kak op een klein potje (d.w.z. veel verbeelding bij iemand van weinig verstand)’ [1636; WNT]. In de betekenis ‘ontlasting’ afgeleid van het ww. De jongere betekenis is hier overdrachtelijk uit ontwikkeld.
Bron: Etymologiebank
M’hahaha, dappre cac. Die ga ik dus per direct herinvoeren, daar kan men van op aan.
Dat kakker van kak in de oorspronkelijke betekenis van drek is afgeleid zijn we het wel eens, maar kak, bekakt, kale kak en kakkineus kennen we in dit verband niet (meer?) in de betekenis van drukte en ophef, maar als verwaande deftigheid. Ligt mogelijk wel dicht bij elkaar. En aldus Van Dale wordt/werd zo iemand ook al een kak genoemd, ook staat er natuurlijk kakker in. Op de etymologiebank is wel het lemma kakker te vinden, met veel recente vindplaatsen, maar niets over de herkomst. Zelf dateer ik het woord rond 1970.
Dank voor jullie aanvulling, heren.