Mijn oma zaliger wilde nog weleens een potje zwartepieten; een kaartspel waarbij de schoppen boer de zwartepiet heet. Wie die kaart als laatste in bezit heeft, verliest het spel – en kijk, daar heb je meteen de herkomst van het spreekwoord ‘iemand de zwartepiet toespelen’ te pakken.
Dan de man over wie in het debat de gemoederen dezer dagen weer hoog oplopen: is dat Zwarte Piet of zwarte piet? Wanneer het om de ‘soortnaam’ gaat, gebruik je geen kapitaal: ‘Het is nog maar de vraag of er komend jaar zwarte pieten bij de intocht zijn’. Wil je Piet als eigennaam aanduiden, dan gebruik je uiteraard een hoofdletter: ‘Sint en Zwarte Piet leggen morgen om 17:00 uur een huisbezoek af’.
Goed, kleine letter bij ‘soortnaam’, maar waarom aan elkaar in het meervoud? Misschien ligt het toch allemaal nog een slagje complexer.
We schrijven “zwartepieten” aan elkaar in het meervoud omdat het de meervoudsvorm is van “zwartepiet” (ook aan elkaar), de schoppenboer (ook aan elkaar) 🙂 in het kaartspel.
En als je nog langere samenstellingen gaat maken, zoals zwartepietendiscussie, dan schrijven we dat in het Nederlands in de regel aan elkaar, daarin verschilt onze taal nu eenmaal van het Engels.
Ik doelde op het voorbeeld dat Machteld gaf (‘Het is nog maar de vraag of er komend jaar zwartepieten bij de intocht zijn’), maar ik zie dat ze dat inmiddels heeft veranderd.
En ze komen niet om 17:00 (= Engels) maar om 17.00 uur.
Ik volg de groene spelling, maar toch spel ik eigenwijs enkele woorden anders. Ik schrijf wel alle samenstellingen rondom Zwarte Piet en Sinterklaas met een kleine letter; zwartepietendiscussie en sinterklaascadeautje. Maar ik schrijf niet, Ik zag twee zwarte pieten, maar. Ik zag twee Zwarte Pieten, met kapitalen. Voor mij zijn het dan geen soortnamen, maar nog steeds eigennamen. En je moet dus sinterklaasavond schrijven, maar doe ik niet, want ik schrijf Sinterklaasavond, want de aanduiding van de specifieke avond op 5 december van de goedheiligman.