Onlangs heb ik tien liter erwtensoep gemaakt en grotendeels in porties ingevroren. Genoeg om de hele barre winter mee door te komen. Mijn lieve buren kregen ook een bakje. Ze aten het nog dezelfde dag en bedankten me voor ‘de heerlijke snert.’
Dat klinkt eigenlijk vreemd. ‘Snert’ betekent immers ‘iets heel slechts’ (‘een snertboek, snertfilm’). Waarom zou uitgerekend een smakelijke wintersoep zo’n negatief synoniem hebben gekregen? De meningen van taalkundigen zijn niet eensluidend, zo wordt gesteld dat ‘snert’ zijn oorsprong vindt in het oud-Nederlandse ‘snirten’, wat ‘fijnkoken’ betekent. Maar het zou ook afgeleid kunnen zijn van ‘sissen, pruttelen in de pan.’ En in de verbinding ‘een hap snert’ betekent het zelfs ‘een glas jenever.’
Overigens, snert maak je het best een dag van tevoren, dan wordt ‘ie lekker dik en blijft de lepel rechtop in de pan staan.
Het is snertweer.
En nog een taalkundig dingetje in het blogje: snert in de betekenis van slecht naast snert de soep, zijn geen synoniemen, maar homoniemen.
(Er bestaat ook snertsnert.)