Selecteer een pagina

Woord van de dag: filibuster

Amerikaanse toestanden in onze Tweede Kamer vorige week. De partijen 50Plus en PVV grepen naar de filibuster. Ze wilden daarmee de afschaffing van een belastingvoordeel voor mensen met een hypotheek voorkomen.

De filibuster kennen we vooral uit de Amerikaanse politiek. Daar was en is het soms een geducht wapen. De insteek: zo lang het woord blijven voeren dat de stemming over een bepaalde kwestie wordt uitgesteld. Recordhouder in de VS is senator Strom Thurmond die in 1957 een marathontoespraak van 24 uur en achttien minuten hield.

Zo lang hielden 50Plus en PVV het bij lange na niet vol. Al met al waren beide partijen ruim zes uur aan het woord. Even na half vijf ’s nachts maakte de Kamervoorzitter een einde aan de Nederlandse filibuster. Of  liever: de poging daartoe.

Kortom, de filibuster, daarvoor moet je in de VS zijn en niet in Nederland. En dat terwijl de oorsprong van het woord Nederlands is. Het begrip is afgeleid van vrijbuiter, een woord dat uit de zestiende eeuw stamt en een piraat of avonturier aanduidt. Halverwege de negentiende eeuw kreeg het in de VS ook de betekenis van obstructievorm in het parlement door langdurig het woord te voeren.

Bron: Etymologiebank

 

Imponderabilia

Je hebt van die woorden die echt iets toevoegen aan een verhaal. Het woord ‘muil’ vond ik als kind bijvoorbeeld een essentieel onderdeel van het sprookje Roodkapje. De ‘bek’ van de wolf zou het hele verhaal stukken minder spannend en verontrustend maken. Laat staan z’n ‘snuit’; dat is iets voor een schattig dier, niet voor een bloeddorstige mensenverslinder.

Het kan ook dat een woord zo briljant is, dat het verhaal er eigenlijk niet meer toe doet. De context waarin ik het woord ‘imponderabilia’ heb leren kennen, is op zich niet geweldig interessant: een vriend uit mijn studententijd vertelde me eens dat hij extra moest gaan bijlenen bij DUO, omdat zijn vader het collegegeld niet meer wilde betalen. De onderbouwing voor deze onsympathieke beslissing? ‘Jongen,’ had de vader gezegd, ‘ik heb de indruk dat jij de nodige imponderabilia mist om deze studie tot een goed einde te brengen.’ Wat een opgeblazen figuur. En wat een flauwe manier om je zoon onderuit te halen, met zulke kritiek waar niemand wat mee kan. Maar wát een schitterend woord!

Natuurlijk moesten we opzoeken wat het betekende. Imponderabilia zijn onweegbare zaken; alles wat je niet kunt meten of wegen, maar wat toch meetelt. Het komt uit het Latijn: ponderare is wegen. Het is een woord waar je heerlijk over kunt mijmeren, waar je indruk mee kunt maken op andere woordenliefhebbers, of waar je, zoals die vader, een rookgordijn mee kunt optrekken. Je kunt er trouwens ook een performance over maken. Dat deden kunstenaars Marina Abramovic en Ulay in 1977. Ik mijmer nog even verder.

Woord van de dag: gebbetje

Een van mijn lievelingswoorden zou ik vandaag graag met jullie delen: gebbetje. Niet omdat ik nou zo’n bijzonder geestige aard heb, maar ik heb wél een zwak voor de volkstaal. Als getogen Maastrichtenaar kon ik mijn lol wel op (van ‘reijstartele’ tot ‘speijtuut’), maar nu heb ik al zo’n tien jaar mijn hart verpand aan ’t Amsterdamse, ook niet verkeerd.

Gebbetje is het Amsterdamse woord voor grapje. Volgens ons aller geliefde etymologiebank is het afgeleid van het werkwoord gabben, dat ‘gekheid maken’ betekent, gabben is vervolgens weer afgeleid van ‘gabberen’, waarmee ‘babbelen, wauwelen en spottend lachen’ wordt bedoeld.

Het enige jammere aan dit woord is, vind ik, dat ik het bijna nooit meer hoor. Ik wil daarom bij dezen alle lezers van deze post oproepen het woord mínstens één keer per dag te gebruiken – al dan niet vergezeld van een grapje.

Woord van de dag: akkefietje

Een paniekerig telefoontje van een student: ‘Mevrouw, welke opdrachten moeten er morgen worden ingeleverd?’ De student in kwestie had er twee af, maar hoorde nu van een klasgenoot dat er een derde opdracht was. Met een deadline om tien uur de volgende ochtend zou dat nog een stevige klus worden. De student betoogde dat hij niets wist van die opdracht en dat hij er dus niets aan kon doen dat het niet af was (drie ontkenningen in een draak van een redenering, bah. Maar dat terzijde).  

Mijn weerwoord luidde simpelweg: het staat in de modulehandleiding die je aan het begin van het semester hebt gekregen en had moeten lezen. Een klassiek gevalletje RTFM. De student protesteerde, werd boos en gooide er tot slot een smekend ‘ja maar’ plus flut-excuus tegenaan. Ik hield voet bij stuk en wees hem fijntjes op de mogelijkheid deze opdracht te herkansen. Over drie maanden. Einde van dit akkefietje.

Maar niet voor de student. Hij had nog 22 uur om deze onaangename opdracht te klaren. Akkefietje betekent namelijk ‘vervelend klusje’, maar het wordt vaker gebruikt in de zin van ‘voorval, ruzietje’. Aan ruzie heb ik een broertje dood, maar andere akkefietjes, kom, daar zet je ferm de schouders onder en voer je zonder morren uit. Als het klaar is drink je er een stevige borrel op, een aquavit bijvoorbeeld.

Daarmee komen we op de (vermeende) herkomst van het woord: via het Latijn (aqua vītae) en/of Scandinavisch (akvavit) zou ‘akkefietje’ in het Fries terecht zijn gekomen als ‘akkefyt’, ‘akkefytsje’ en vervolgens zijn vervormd tot het tegenwoordige ‘akkefietje’. Mijn soort volk, die Friezen. Zonder ruziën een rotklus klaren en dan samen het glas heffen op de goede afloop.