Selecteer een pagina

‘Ik heb een boek gelezen wat hilarisch was’, tipt een student me. Ik schiet in de lach. Ze bedoelt natuurlijk dat het boek hilarisch is, maar feitelijk staat er dat het hilarisch was dat ze een boek las.

Veel studenten vergissen zich met betrekkelijke voornaamwoorden. Dat is niet zo gek, want ze zijn ook best lastig.

Hoe zit het ook alweer?

Met een betrekkelijk voornaamwoord verwijs je naar een ander woord uit dezelfde zin, het zogenaamde antecedent. In de zin ‘het boek dat ik lees’ is boek het antecedent. Met het betrekkelijk voornaamwoord ‘dat’ verwijs je naar het boek. Naast ‘dat‘ zijn er nog andere betrekkelijke voornaamwoorden. Hoe gebruik je ze?

Dat gebruik je om te verwijzen naar het-woorden (onzijdige woorden): Het boek dat ik lees.

Die gebruik je om te verwijzen naar de-woorden (mannelijke of vrouwelijke woorden) of woorden in het meervoud: De vrouw die ik ken. De boeken die ik lees.

Wat gebruik je als het antecedent een hele zin is: Het regent, wat ik heel vervelend vind. Wat gebruik je ook als het verwijst naar onbepaalde woorden (bijvoorbeeld iets, niets, alles, enige) of een overtreffende trap: Ik zag iets wat ik heel grappig vond. Dat is het grappigste wat ik ooit gezien heb.

Welke gebruik je liever helemaal niet omdat het nogal ouderwets is. Maar als je het toch wilt gebruiken, verwijs je ermee naar de-woorden: De formulieren welke ik u stuur.