Selecteer een pagina

Snackcident

Gehoord bij het tankstation, zondagochtend 10 uur:

 

“Gasten, wat willen jullie?”

“Doe mij maar een HKC’tje*.”

“Te gezond, man! Ik neem een lange met zalf.*”

“Nice! Neem ik een open been.* En doe er ook maar zo’n euh… dinges daar bij.”

“Snackcidentje?”

“Yo.”

“Servetje?”

“Ach, wel ja. Vies word je toch.”

 

  • HKC = hamkaascroissant; een lange met zalf = een frikandel met mayonaise; een open been = een frikandel met currysaus

Hoe zat het ook alweer? Nog/noch

Winkelketen Blokker huurde een paar jaar geleden de Amerikaanse actrice Sarah Jessica Parker in voor een reclamespot en volgens de baas van Blokker pakte dat vrij slecht uit.

Op weblog Marketingfacts legt een neuromarketingconsultant deze week uit dat dat geen wonder is. In de hersenen van kijkers van de commercial bespeurt hij afkeer en gevaar. De mensen die het idee voor deze commercial hebben doorgezet, waren volgens hem een beetje de weg kwijt. “En zo kan het gebeuren dat er in een collectieve black-out groen licht komt voor de productie van een commercial die kant nog wal raakt”, constateert hij.

De webredacteur die zijn artikel online plaatste moet ook even een kleine black-out gehad hebben toen hij besloot deze zin in het artikel te benadrukken met een zogenoemde streamer.

kant nog wal

Want de correcte uitdrukking luidt: kant noch wal. Nu komt deze vergissing vaker voor, vermoedelijk omdat we veel vertrouwder zijn met het woord ‘nog’ dan met het woord ‘noch’. Daarom is het misschien goed om het verschil nog even te bespreken.

‘Nog’ is een bijwoord dat je op veel verschillende manieren kunt gebruiken. Bijvoorbeeld om herhaling aan te geven (‘Geef mij nog maar een biertje’) of om iets te versterken (‘Heb je nou nóg je huiswerk niet gemaakt?’).

‘Noch’ is een voegwoord met een ontkennende betekenis. ‘Binnert noch Lisette heeft trek in een gebakje’ geeft aan dat ze allebei géén zin hebben in een gebakje. Je kunt ook zeggen: ‘Noch Binnert noch Lisette heeft trek in een gebakje’. Dat is misschien wat duidelijker, omdat de ontkenning dan meteen vooraan staat.

En ja, je kunt natuurlijk ook zeggen: ‘Binnert en Lisette hebben allebei geen trek in een gebakje’. Maar dan raakt het woord ‘noch’ helemaal uit beeld, terwijl het wel voorkomt in diverse vaste uitdrukkingen. Bijvoorbeeld: vlees noch vis zijn, van toeten noch blazen weten of ergens part noch deel aan hebben. Dus laten we ‘noch’ een beetje koesteren, want anders gaan we nog veel vaker fouten van het soort zoals hierboven zien.

Bron: Onze Taal

 

Islamkritiek

Afgelopen week nam de Tweede Kamer een motie aan die “islamkritiek” tot een onderdeel maakt van de vrijheid van meningsuiting. Buiten het feit dat kritiek op “de islam” al mogelijk was vanwege de vrijheid van meningsuiting, was die motie ook op een andere manier merkwaardig. Dat zit hem in het woord “islamkritiek” zelf.  Wat wordt daar nu eigenlijk mee bedoeld?

Het programma Word herkent en erkent de woorden “islamkritiek” en “religiekritiek” (“christendomkritiek” vreemd genoeg niet, dat krijgt een vervelend, rood kartelrandje). Maar wat is dan de intrinsieke betekenis van “islamkritiek”? Waar wordt concreet kritiek op geleverd? Daar valt met goed fatsoen geen eenduidig antwoord op te geven.

De islam is immers niets meer of minder dan datgene wat voor de gelovige of anti-gelovige de islam is. Voor een schaapherder in Jemen betekent zij vermoedelijk iets totaal anders dan voor Geert Wilders, of voor de homoseksuele, Franse Imam Ludovic-Mohamed Zahed. Hun beeld van wat “de islam” is, ligt mijlenver uit elkaar.

Als de islam al iets is, dan is het een verzamelnaam voor een breed spectrum van geloven en gelovigen. Van zichzelf heeft het geen essentie of betekenis. Het is liefde, noch haat, vergeving, noch vergelding. Maar die motie van de Tweede Kamer geeft “de islam” dus wel een essentie, want als je kritiek op de islam hebt, heb je kritiek op iets wat van zichzelf, buiten mensen om, een morele betekenis heeft. Kritiek impliceert immers dat iets van zichzelf goed of slecht kan zijn, en alles ertussenin.

Hetzelfde probleem bestaat met het woord “islamisering”. Nederland “islamiseert” hoor je met enige regelmaat vrij stellig uit iets rechtsere kringen. Er wordt mee bedoeld dat “de islam” hier steeds meer invloed krijgt. Maar dan kom je weer terug bij de eerdere vraag: wat is “de islam”? Wat en vooral wie krijgt hier steeds meer invloed, en waar blijkt dat uit?

Islamkritiek, islamisering, het zijn termen die meer verhullen dan duidelijk maken. Net als “cultuurmarxisme”, “oikofobie”, “omvolking”, het basisjargon van politicus Thierry Baudet. Verhullend taalgebruik lijkt eigen aan de politieke flanken. Op links gebruikte men vroeger gretig de term “het grootkapitaal”, “de bourgeoisie” of “het militair-industrieelcomplex”. Veelal zijn het woorden die een bepaalde dreiging suggereren: geheime krachten van buiten, of, nog erger, geheime krachten van binnen; denk aan het begrip “de vijfde colonne”.

Verhullend taalgebruik is niet eigen aan de politiek. Beleidsmakers in het algemeen – bij overheid en bedrijfsleven, in het onderwijs-, hanteren vaak een jargon dat het zicht op de werkelijkheid eerder verhult dan verduidelijkt. Soms gebeurt dat om een eigen agenda probleemloos door een bureaucratische molen te loodsen, maar vaker is het gewoon Wichtigmacherei.

Is dat erg? Ja, want het is een taal waar de mens uit verdwenen lijkt. En waar de mens uit de taal verdwijnt, ligt ontmenselijking op de loer.

Allesomvattend

Spulletjeswinkel Sostrene Grene spoort ons aan om alvast inkopen te doen voor ‘een allesomvattende kerst’.

Ik weet niet wat dat is, maar instinctief deins ik terug voor dit hellebeeld. Ik vermoed dat je bij een allesomvattende kerst begin maart het laatste kaarsvet van de muur schraapt, eindelijk een beetje kunt lachen om het excuusappje van je schoonzus (“sorry, de glühwein viel gewoon verkeerd”) en drie vuilniszakken vol ‘sfeerartikelen’ bij de kringloop dumpt.

Weet je wat, ik sla deze trend gewoon een keer over.

 

 

Ik zocht het woord confettikanon op (en wat er gebeurde zal je verbazen)

Het is nakijktijd en dat betekent dat ik net wat minder sociaal, benaderbaar en praatgraag dan anders door het Benno Premselahuis stap. Wat zeg ik — ik stap zo min mogelijk, ik zit vooral. In een hoekje van de ‘Ruis’ met een koptelefoon op. Na zes portfolio’s mag ik even van mijn plaats komen. Of een stukje schrijven voor ons blog. Dat gaat dan wel over nakijken, ik heb geen ander onderwerp deze week.

Over veelgemaakte (veel gemaakte?) fouten hebben mijn IZOMW-collega’s al vaker geschreven. Maar hoe zit het met de buitenissiger fouten (buiten-nissige? Buiten-issige? Wat is nissig eigenlijk?).

Onze Communicatie-eerstejaars moesten een tekst schrijven waar een ‘confettikanon’ een prominente rol in speelde. Bij het nakijken kwam ik verschillende spellingsvarianten tegen, waarbij ik ‘konfettikanon’ en ‘confetikanon’ probleemloos fout kon rekenen. Veruit de meeste studenten hadden ‘confetti kanon’ geschreven. Onjuist spatiegebruik! Fout! Maar ja, dan stel ik me zo’n eerstejaars voor die het allemaal heel goed wil doen. Die wil toch even checken hoe je dat nou schrijft, en gaat op zoek (opzoek?) op de site van de Hema, grootleverancier van het feestartikel in kwestie. Ha, daar staat het: confetti kanon. De Hema zelf! Daar gaat toch een zekere autoriteit van uit (vanuit?).

Na overleg hebben m’n collega’s en ik deze fout dus wel aangegeven, maar niet als hele fout mee laten wegen voor de taalnorm (> vijf fouten per 500 woorden). Bij studenten die een eerste versie hadden ingeleverd, waarin ik de onjuiste spatie heb aangegeven, heb ik het wél fout gerekend. Nakijkdilemma’s – gelukkig kom ik er meestal wel uit, zeker als ik het buitenissige woord opzoek in het woordenboek.

Zo, nu weer zes portfolio’s.