Selecteer een pagina

Afgelopen week nam de Tweede Kamer een motie aan die “islamkritiek” tot een onderdeel maakt van de vrijheid van meningsuiting. Buiten het feit dat kritiek op “de islam” al mogelijk was vanwege de vrijheid van meningsuiting, was die motie ook op een andere manier merkwaardig. Dat zit hem in het woord “islamkritiek” zelf.  Wat wordt daar nu eigenlijk mee bedoeld?

Het programma Word herkent en erkent de woorden “islamkritiek” en “religiekritiek” (“christendomkritiek” vreemd genoeg niet, dat krijgt een vervelend, rood kartelrandje). Maar wat is dan de intrinsieke betekenis van “islamkritiek”? Waar wordt concreet kritiek op geleverd? Daar valt met goed fatsoen geen eenduidig antwoord op te geven.

De islam is immers niets meer of minder dan datgene wat voor de gelovige of anti-gelovige de islam is. Voor een schaapherder in Jemen betekent zij vermoedelijk iets totaal anders dan voor Geert Wilders, of voor de homoseksuele, Franse Imam Ludovic-Mohamed Zahed. Hun beeld van wat “de islam” is, ligt mijlenver uit elkaar.

Als de islam al iets is, dan is het een verzamelnaam voor een breed spectrum van geloven en gelovigen. Van zichzelf heeft het geen essentie of betekenis. Het is liefde, noch haat, vergeving, noch vergelding. Maar die motie van de Tweede Kamer geeft “de islam” dus wel een essentie, want als je kritiek op de islam hebt, heb je kritiek op iets wat van zichzelf, buiten mensen om, een morele betekenis heeft. Kritiek impliceert immers dat iets van zichzelf goed of slecht kan zijn, en alles ertussenin.

Hetzelfde probleem bestaat met het woord “islamisering”. Nederland “islamiseert” hoor je met enige regelmaat vrij stellig uit iets rechtsere kringen. Er wordt mee bedoeld dat “de islam” hier steeds meer invloed krijgt. Maar dan kom je weer terug bij de eerdere vraag: wat is “de islam”? Wat en vooral wie krijgt hier steeds meer invloed, en waar blijkt dat uit?

Islamkritiek, islamisering, het zijn termen die meer verhullen dan duidelijk maken. Net als “cultuurmarxisme”, “oikofobie”, “omvolking”, het basisjargon van politicus Thierry Baudet. Verhullend taalgebruik lijkt eigen aan de politieke flanken. Op links gebruikte men vroeger gretig de term “het grootkapitaal”, “de bourgeoisie” of “het militair-industrieelcomplex”. Veelal zijn het woorden die een bepaalde dreiging suggereren: geheime krachten van buiten, of, nog erger, geheime krachten van binnen; denk aan het begrip “de vijfde colonne”.

Verhullend taalgebruik is niet eigen aan de politiek. Beleidsmakers in het algemeen – bij overheid en bedrijfsleven, in het onderwijs-, hanteren vaak een jargon dat het zicht op de werkelijkheid eerder verhult dan verduidelijkt. Soms gebeurt dat om een eigen agenda probleemloos door een bureaucratische molen te loodsen, maar vaker is het gewoon Wichtigmacherei.

Is dat erg? Ja, want het is een taal waar de mens uit verdwenen lijkt. En waar de mens uit de taal verdwijnt, ligt ontmenselijking op de loer.