Selecteer een pagina

Hoe zat het ook alweer? Jaren ’80/jaren 80

“In het begin van de jaren ’80 had bijna 90 procent van de huishoudens een abonnement op een krant”, lees ik in het werkstuk van een student. Een zin die bij sommigen weemoed zal oproepen. Ach ja, het internetloze tijdperk, wat lijkt dat lang geleden. Maar anderen worden misschien vooral getroffen door de taalfout in de zin. Nou ja, taalfoutje. Want die ’ (apostrof) voor 80, die hoort daar namelijk niet.

Artikel over de 'apostrophe' in de Telegraaf, december 1933.

Artikel over de ‘apostrophe’ in de Telegraaf, december 1933. Klik op de afbeelding voor het volledige artikel.

De apostrof is een ondergewaardeerd leesteken: je mist ’m pas als hij er niet is. Hij wordt vaak gebruikt om uitspraakproblemen te voorkomen bij meervoudvormen (foto’s, taxi’s), bij bezitsaanduidingen (Anna’s jas, Thomas’ laptop) en bij sommige woorden die je wilt verkleinen: baby’tje, A4’tje.

En de apostrof dient om aan te geven dat er ergens letters of cijfers stonden die we niet uitspreken. Zo stond in de vorige alinea ’m in plaats van hem, heeft iedereen het over ’s ochtends en niet over des ochtends en schrijven de meeste mensen zo’n in plaats van zo een, hoewel ik de laatste vorm weer regelmatig tegenkom in het werk van studenten.

De apostrof bewijst ook goede diensten als je jaartallen wilt bekorten. Bijvoorbeeld als je wilt aangeven dat ons land van ’40 tot ’45 verwikkeld was in de Tweede Wereldoorlog. Of dat je geboren bent in juni ’80. Dat laatste is waarschijnlijk de reden dat de apostrof ook opduikt als je iets wilt vertellen over de jaren tachtig. Maar met de jaren tachtig of jaren 80 duiden we een heel decennium aan, geen jaar. Als je schrijft: de jaren ’80, dan heb je het over de jaren 1980. En dan zie je al snel dat dat niet klopt.

Van de ware taalpurist mag het niet (germanisme!), maar je kunt ook tachtiger jaren zeggen. Dat klinkt een stuk plechtstatiger dan jaren 80. Maar soms is daar helemaal niets mis mee.

En als je een apostrof kwaad wilt maken, noem ’m dan aanhalingsteken. Want hij lijkt er misschien op, maar hij is het beslist niet!

 

Nepdicht

Onlangs appte ik collega Machteld dat ik onze kast even ‘nepdicht’ had gedaan. Het woord klopt misschien niet letterlijk, maar de betekenis was duidelijk: gesloten, maar niet op slot.
“Mooi: nepdicht”, appte Machteld terug. En eerlijk, zelf ben ik ook wel gecharmeerd van m’n nieuwe woord. Het past ook nog eens helemaal in de huidige tijd waarin fake ons om de oren vliegt ;-).
Voor de herkomst van het woord ‘nep’ moeten we terug naar de achttiende eeuw. Een van de verklaringen is namelijk dat het is ontleend aan het Duitse Nepp (bedrog, namaak). Dat zelfstandige naamwoord is afgeleid van het werkwoord neppen (bedriegen) dat zelf weer ontleend is aan het Duits Bargoense neppen, nappen (iemand oplichten, plukken).

Overigens gaat onze kast nu steeds weer potdicht. En dat is niet gelogen.

Meehuilen met de wolven in het bos

Taal is – naast heel veel andere dingen – een sociaal selectie-instrument. Spreek op het juiste moment het juiste woord en je hoort meteen bij de groep. En zo kan taal dus ook een uitsluitingsmechanisme zijn. Een heel bekend voorbeeld is de ijskast-koelkast-kwestie: veel mensen zien een subtiel klassenverschil tussen ijskast-zeggers en koelkast-zeggers.

Zelf heb ik een klein taaltrauma opgelopen toen ik als kleuter eens heel hard werd uitgelachen omdat ik de naam van Goofy, de sullige vriend van Mickey Mouse, uitsprak op z’n Engels. Ik had geleerd om Ghoeffie te zeggen, met de oe van snoep en de g van Google. Nóóit zal ik dat meer zeggen. Mijn klasgenoten waren onbarmhartig.

Sindsdien zeg ik liever iets fout omdat iedereen het fout zegt, dan goed met het risico me een elitaire taalpurist te voelen. Een schoolvoorbeeld van meehuilen met de wolven in het bos: iets doen waar je het eigenlijk niet mee eens bent, omdat je niet wilt afwijken van de groep. ‘Mag ik een panini met kaas, alstublieft?’