Taal is – naast heel veel andere dingen – een sociaal selectie-instrument. Spreek op het juiste moment het juiste woord en je hoort meteen bij de groep. En zo kan taal dus ook een uitsluitingsmechanisme zijn. Een heel bekend voorbeeld is de ijskast-koelkast-kwestie: veel mensen zien een subtiel klassenverschil tussen ijskast-zeggers en koelkast-zeggers.
Zelf heb ik een klein taaltrauma opgelopen toen ik als kleuter eens heel hard werd uitgelachen omdat ik de naam van Goofy, de sullige vriend van Mickey Mouse, uitsprak op z’n Engels. Ik had geleerd om Ghoeffie te zeggen, met de oe van snoep en de g van Google. Nóóit zal ik dat meer zeggen. Mijn klasgenoten waren onbarmhartig.
Sindsdien zeg ik liever iets fout omdat iedereen het fout zegt, dan goed met het risico me een elitaire taalpurist te voelen. Een schoolvoorbeeld van meehuilen met de wolven in het bos: iets doen waar je het eigenlijk niet mee eens bent, omdat je niet wilt afwijken van de groep. ‘Mag ik een panini met kaas, alstublieft?’
Bleubent en kornetbief. :-))
Bleubant kan ook.
jaren 50: onze drogist verkocht rubber handschoenen, genaamd Lady’s Top.
Door de meeste klanten uitgesproken als Ladijs Top. De drogist paste zich aan zijn klanten aan en wist wie het verkeerd (anders) uitsprak en deed dat dan ook. Hij wilde dat zijn klanten zich niet opgelaten voelden.
Er was nauwelijks tv in die tijd, waar je toch ook wel wat van leert, dus niet helemaal kwalijk te nemen.
Ladijs top 🙂 wat schitterend dat die drogist een hele boekhouding bijhield van de uitspraakgewoontes van z’n klanten!