Het zal ergens eind jaren ’80 geweest zijn. Op een zaterdagmiddag in november maakte Sinterklaas zijn opwachting in een Hilversumse winkelstraat – en natuurlijk stond ik, als vroom gelovige, om het hardst sinterklaasliedjes mee te zingen. Na een rondje te paard langs de plaatselijke Blokker en V&D, nam de sint op een winderig pleintje plaats in een zetel. Daar nam hij de tijd om met kinderen op de foto te gaan, in wangetjes te knijpen en over bolletjes te aaien.
Toen ook ik aanstalten maakte om wat pepernoten te scoren, trok mijn vader me aan mijn jas. ‘Weet je wat je moet doen?’ vroeg hij samenzweerderig. ‘Je moet iets in het Spaans tegen hem zeggen. Sinterklaas woont toch in Spanje? Dat vindt ‘ie vast leuk!’ En dus zat Sint even later met een Spaans ratelende kleuter op schoot, zich afvragend hoe hij zich hieruit zou gaan redden. Even verderop stond mijn vader het tafereeltje grijnzend gade te slaan. Hij wel.
Leuk hoor, opgroeien bij een Nederlandse vader en een Spaanse moeder. Als kind kletste ik weleens met de panfluit spelende Peruanen in het winkelcentrum, als puber schreef ik spiekbriefjes voor economie of geschiedenis in het Spaans; dan kon ik altijd zeggen dat het gewoon een boodschappenlijst was.
Hoewel ik me verder hartstikke Nederlands voelde, heb ik het Spaans altijd een fijne aanvulling gevonden – naast de taal waarin ik ook nu nog het meest met mijn moeder praat. Tot op de dag van vandaag wordt bij mijn ouders thuis zowel Nederlands als Spaans gesproken. En nog steeds leidt dat regelmatig tot een vraag als: ‘Mam, me quieres dar el afstandsbediening?’
Inmiddels heb ik een dochter (4), die op haar beurt weer een Spaanse oma heeft. In de gesprekjes die die twee voeren hoor ik mijn eigen jeugd voorbijkomen, vaak in de vorm van liedjes en rijmpjes die ik allang vergeten was. Als over een paar weken Sinterklaas weer in het land is, gok ik dat dit wordt aangevuld met een lollig bedoeld verzoekje van opa, om de dienstdoende sint in de zeik te nemen. Sint: u bent gewaarschuwd.
An! Heerlijk!
Prachtig.
Een tweetalige opvoeding is een verrijking.
Inderdaad, mits men het goed aanpakt d.w.z. het kind niet in verwarring brengt. De bedoeling is dat voor het niet analytisch lerende doch eerder als spons absorberende (en later reproducerende) kind steeds duidelijk is wanneer er overgeschakeld wordt.
Daartoe bestaan 2 mogelijkheden: “1 persoon, 1 taal” resp. “minderheidstaal thuis”.
Om met dat laatste te beginnen: dat vergt dat beide ouders vloeiend zijn in beide talen en (in Anna’s geval) thuis dus altijd Spaans zouden spreken met het kind, doch buitenshuis steeds Nederlands. Vaak is dat niet goed doenbaar, wanneer 1 van beide partners 1 van beide talen onvoldoende beheerst, immers een taal leert een kind best van (hetzij een professionele leraar, hetzij) een (z.g.a.) moedertalige. Best leert het kind niet van wie zelf teveel fouten maakt, aangezien een peuter/kleuter niet analytisch leert doch slechts reproduceert wat hij hoort. (Op latere leeftijd verandert dat leerproces). En eenmaal geleerde fouten die het kind zich reeds eigen heeft gemaakt later weer afleren, is bijzonder lastig. Een in het “spons-stadium” geinterneerde fout is heel hardnekkig en krijg je er later moeilijk weer uit.
De andere aanpak is die waarbij elk persoon (moeder/vader maar ook leraar of buurman…) zich strak aan 1 enkele taal houdt, in principe diens eigen moedertaal. In dit geval zou Ana’s vader dus altijd Nederlands spreken, zowel binnenshuis als buitenshuis, en Ana’s moeder altijd overal Spaans. Een bijkomend voordeel is dat e.e.a. zich dan niet hoeft te beperken tot slechts 2 talen: zo spreken mijn echtgenote en ik elk onze eigen moedertaal tegen ons dochtertje en op school (hier in Zuid-Amerika) spreekt zij … Spaans, zij het met een zg. rioplatense accent, waardoor de Sint haar vermoedelijk spontaan voor Argentijnse zou aanzien en hij zich daarachter zou kunnen verbergen, alsof het (kleine) verschil in woordenschat de reden is waarom hij haar niet zou verstaan 😉
Derden verzoeken wij ook steevast om consistent 1 enkele taal tegen onze dochter te spreken, bij voorkeur hun eigen moedertaal, dus bv. Noord-Amerikaanse buren, spreken liefst gewoon Engels tegen haar. Momenteel spreekt zij dat nog niet, maar ze begrijpt het wel (zoals we al hebben kunnen vaststellen) doordat ze het zo vaak hoort wanneer mama en papa dit onderling tegen mekaar spreken: nooit tegen haar, alleen onderling doch wel in haar bijzijn.
En dan is er het internet. Daar kan zij Peppa Pig zien in haar 3 moedertalen maar bannen we vooralsnog bewust Engels. Voorlopig zit zij nog op een 1-talige kleuterschool maar als ze vanaf de basisschool naar een tweetalige school (Spaans-Engels) gaat, zullen we haar daar ook buitenschools wel ondersteuning bij bieden.
Op latere leeftijd leren kinderen analytisch en dus kunnen we t.z.t. wel af en toe wat anders spreken (doch liefst zodanig dat het duidelijk is wanneer er een switch plaatsvindt), bv. door elke zaterdag met zijn allen de hele dag Engels te spreken.
Tot nader order verloopt alles goed (“touch wood”) en vernemen we van haar juffen dat haar Spaans niet van dat van haar klasgenootjes te onderscheiden is: wie niet weet dat ze thuis iets anders spreekt, zou er niet achter komen wanneer men haar bezig hoort.
Laat ons hopen dat e.e.a. verder gunstig blijft evolueren.
Ik krijg het hier Spaans benauwd van!