Folders met aanbiedingen, ze zijn niet zelden een goudmijn voor een taaldocent. Zo wil ik bij dezen de firma Sligro hartelijk bedanken voor twee fraaie voorbeelden die ik kan gebruiken in mijn bijspijkerlessen Nederlands.
Eén van de onderdelen in die lessen: de samenstelling. Lastig voor veel studenten. Wanneer schrijf je iets aan elkaar en wanneer niet? Met name de drieledige samenstellingen (een bijvoeglijk naamwoord en twee zelfstandige naamwoorden) zijn een bron van verwarring. Waarom schrijf je hogedrukgebieden aan elkaar, maar hoge herenschoenen met een spatie? En bijna geen student die gelooft dat je ingezondenbrievenrubriek aan elkaar schrijft.
Het zit zo. Of je een spatie gebruikt of niet hangt af van de vraag waar het bijvoeglijk naamwoord op slaat. Indien dat betrekking heeft op het laatste deel van de samenstelling, dan gebruik je een spatie. Om het voorbeeld in de vorige alinea erbij te pakken: ‘hoge’ slaat op ‘schoenen’ en niet op ‘heren’. Spatie na ‘hoge’ dus. (Tenzij je speciale schoenen voor hoge heren bedoelt, maar die kom ik niet tegen in de folders.) Maar slaat het bijvoeglijk naamwoord op het eerste deel van de samenstelling, dan schrijf je alles aan elkaar. Zo slaat ‘hoge’ op ‘druk’ en niet op ‘gebieden’ en schrijf je dus hogedrukgebieden. ‘Ingezonden’ slaat op ‘brieven’ en niet op ‘rubriek’.
En soms kan het allebei. Bekend voorbeeld is de langeafstandsloper (iemand die marathons loopt) en de lange afstandsloper (iemand van twee meter die afstanden loopt). Het leuke aan deze kwestie vind ik dat je niet blind de regels volgt á la ’t exkofschip, maar moet nadenken over de betekenis van woorden. Wat wordt er bedoeld?
Goed, die twee voorbeelden uit de folder van Sligro die ik in mijn lessen ga gebruiken. Ze staan hieronder en aan u de vraag: correct gespeld of niet?
Over de eerste, tamme konijnenbouten, kan niet veel discussie zijn, lijkt me. Dat ‘tamme’ slaat volgens mij op ‘konijnen’ en niet op ‘bouten’ (tamme bouten versus wilde bouten, ik geloof er niet in), dus dat moet tammekonijnenbouten zijn.
Dan de tweede, gele roompoeder. Gezien de afbeelding op de verpakking (een tompouce) lijkt mij dat hier poeder wordt bedoeld waarmee je gele room kunt maken, en dan slaat ‘gele’ dus op ‘room’. In dat geval dus geleroompoeder. Maar mocht het poeder geel zijn, dan zou gele roompoeder ook kunnen. Ik zou overigens in het geval van geleroompoeder wel een koppelteken gebruiken (gele-roompoeder), want de vluchtige lezer vraagt zich anders wellicht af wat een geler-oom is.
Nog even terug naar die konijnenbouten: kijk goed uit dat u geen spatie tussen ‘konijnen’ en ‘bouten’ plaatst, want in dat geval kan ‘bouten’ makkelijk als werkwoord (poepen) opgevat worden. En dat kan misverstanden oproepen, zoals in het geval van deze slagerij in Voorburg…
Dus goed luisteren konijnen: jullie bouten alleen achter, maar vooral niet voor. Is echt geen gezicht. We zijn tenslotte een nette winkel.
En anders nemen we heel andere maatregelen…@spatiegebruik #slagerijvoorburg pic.twitter.com/VBQhILD9yR
— Ruerd Halbertsma (@RuerdHalbertsma) December 16, 2019
In “een van de” zijn uitspraaktekens overbodig. Je kunt die “een” immers alleen als het getal lezen in die samenhang! Voor de rest, helemaal eens met uw analyse en waarschuwing voor het aan elkaar schrijven. Mooi uitgelegd.
Als het alleen om de kleur van het poeder zou gaan, dan was het “geel roompoeder” geweest.
Poeder kan zowel ‘de’ als ‘het’ als lidwoord hebben, dus (de) gele roompoeder kan volgens mij.
Ik dacht dat het poeder (gruis) gebruikt werd om de poeder (in een papiertje gevouwen) te maken. Het blijkt dat het gruis ook de poeder kan zijn.
De poeder is tegenwoordig vervangen door de capsule.
Leuk en leerzaam.