Selecteer een pagina

Hoe zat het ook alweer? Epicentrum/episch centrum

Het was u wellicht ontgaan, maar er is heuglijk nieuws te melden vanuit Epe. De gemeente krijgt namelijk een ‘Episch centrum’! Op de plek waar ooit restaurant De Middenstip zat, aan de Hoofdstraat, wordt een buurthuis gerealiseerd. Het idee is afkomstig van de plaatselijke ondernemer Michiel de Jong, die veel tijd en geld in steekt in zijn levensdoel.

Met zo’n naam kan het natuurlijk niet misgaan. Want los van de woordspeling: goed dat we de term ‘episch centrum’ nu eens correct gebruikt zien worden. Want zodra er ergens een aardbeving is, kom je altijd wel in een bericht tegen dat het ‘episch centrum’ daar of daar lag. Terwijl bedoeld wordt: het epicentrum.

Een epicentrum is een plaats aan het aardoppervlak vanwaaruit aardbevingsgolven zich over de aarde verbreiden, aldus Van Dale. Episch is afgeleid van epos: een heldendicht. Het werd oorspronkelijk gebruikt om kunstvormen aan te duiden (een episch gedicht, episch theater), maar tegenwoordig heeft episch een bredere betekenis en kun je ook spreken van een episch feestje: groots, spannend, opwindend. Kortom, dat gaat wat worden, daar in Epe.

 

Nest onder de boom

Opgroeiend als kind van importouders in het oosten van het land ken je razendsnel de dwingende kracht van dialect en accent. Een kind wil vooral niet opvallen of afwijken. Ik sprak een vrij kleurloze vorm Nederlands, maar dat bleek natuurlijk al ruim voldoende om mij als kakker te kwalificeren. Dus ik verlengde heel geleidelijk mijn klinkers.

Toen dat werd geaccepteerd experimenteerde ik verder en slikte ik af en toe een lettergreep in. Ik kreeg er schik an. We hadden voortaan ook geen hoofdpijn meer, maar ‘pien in ’t dak’. Iemand liep niet te zeiken maar ‘was an ’t neulen’ en een vrouw zonder bh had ‘de keuntjes los in ’t kot’; de varkentjes los in het hok.

Het verkleinde niet alleen de afstand tot vriendjes, hun ouders en leraren. Ook de elektricien en de meneer van de cv-ketel ontspanden merkbaar bij hun kopje koffie. Ik geneerde me als mensen probeerden om hun accent te verstoppen voor mijn familie. Ik geneerde me nog meer als mijn ouders probeerden dialect te spreken. Het werd me snel duidelijk: communiceren is zo dicht mogelijk langs elkaar heen praten.

In Herman Finkers’ film ‘De Beentjes van Sint-Hildegard’ wordt op zijn allermooist langs elkaar heen gepraat. Finkers schreef een scenario met dialogen die voelen als dansen. Het is een troostrijk woordspel, doorspekt met klassiek Twentse uitdrukkingen. Als je Önder d’n droad deur vret ga je vreemd en als de verkering uit is, dan he’j ’t nust onder ’n boom lig’n. Het maakt weemoedig dat Twentse ouders hun kinderen nooit meer in deze rijke taal zullen opvoeden, waardoor die ten dode is opgeschreven. Finkers heeft er in ieder geval weer een liefdevol monument voor opgericht.

Bullshit Lingo

Omdat ik als docent tekstschrijven natuurlijk de vakliteratuur bijhoud, blader ik regelmatig door glossy’s als Beau Monde, Elle en Marie Claire. Beroepsmatig werk ik me dan door een interview met Estelle hier, een portret van Leontine daar (lullig hè, van de scheiding), de garderobe van Sylvie zus en een sfeerreportage van Doutzens ontslakkingskuur zo. Na deze vaak wat academisch aandoende kost volgen gelukkig de beautyrubrieken. Naast crèmes van een half maandsalaris (‘een diepte-investering’) vind je daarin limited edition eye shadow palettes, must-have mascara’s om je lashes een zekere oomph te geven en signature lipsticks om je pout te maximizen. Heerlijk vakjargon. Geen idee wat er staat.

Hoewel? Als lezer krijg je wel een bepaald gevoel bij dit soort glitterlingo. Een flawless smokey eye wordt geassocieerd met een diner in een chique restaurant, zo is de gedachte. Een ‘zwart streepje over je wimperrand’ doet daarentegen denken aan bloemkool met aardappelen en een schaaltje vla toe. Je zou het een vorm van beeldend schrijven kunnen noemen: fancy taalgebruik om de lezer een zeker mondain gevoel te bezorgen.

De ongekroonde verkoopkoning van dit gevoel is, wat mij betreft, de tekstschrijver in dienst van parfumerie Skins. Kennelijk krijgt hij de opdracht om exclusieve geuren van een uitgebreide omschrijving te voorzien – en dat laat ‘ie zich geen twee keer zeggen.

Zo las ik over ‘een huisgeur die een explosie van sensualiteit belichaamt’, wat niet eens slecht uitkomt op Valentijnsdag. Ook ben ik benieuwd naar de kaars die de kamer van een geur voorziet ‘welke comfort en luxe met zich meebrengt’, niet de verwarren met de kaars die een ‘houtachtige geurnoot’ [heeft] ‘met fruitig, bitter en taart-akkoorden’. Met stip bovenaan mijn verlanglijstje staat een parfum (à 255 euro) dat als ‘een huwelijk tussen twee moderne silhouetten’ [is], ‘sterk geworteld in de geest van de tijd. Een ware wervelwind van de zintuigen.’ Zie dat nog maar eens te weerstaan! De taalfouten vergeef ik de schrijver met liefde.

Dat beeldend schrijven niet alleen is voorbehouden aan verfijnde woordkunstenaars bewijst Bart Kaas, marktkoopman op de Albert Cuypmarkt, die aldaar (u raadt het al) kaas verkoopt. Toen ik daar laatst in de rij stond voor een pondje belegen, viel mijn oog op een kartonnen bord met daarop: ‘Boeren Gaten Kaas. Met zo’n ouderwetse stalsmaak’. Het beeld dat dát oproept heeft vooral te maken met de binnenkant van de wc-pot.

Plezierig

Mijn moeder spreekt een ouderwets soort Nederlands dat hier en daar zwanger is van taboes. Zo zal je haar nooit “wat leuk” horen zeggen, maar zegt zij “wat aardig”. Leuk rijmt immers op “neuk”. En “neuken”, ja, dat is natuurlijk maar viespeukerij.

Verder gebruikt zij de al in bredere kring bekende woorden waarmee de elite zich onderscheidt van de rest van de bevolking: geen koelkast maar ijskast, geen toilet maar wc, geen pantalon maar broek, geen stropdas maar das. Niet dat zij zich wíl onderscheiden – in tegendeel, zij ramde er bij ons in dat wij mensen allen gelijk zijn en dus ook gelijkwaardig en respectvol behandeld moeten worden-, zij is gewoon zo opgevoed.

Want zo werkt dat met nurture, wat je eenmaal in je jeugd hebt geleerd, leer je ook niet meer af. Ik gebruik dezelfde woorden. En ook al weet ik dat het conventies zijn – mooi woord vind ik dat, “conventies”, een belangrijk deel van het werk van de Haagse schrijver Louis Couperus gaat over mensen die trachten te ontsnappen aan conventies – toch voelt het voor mij onnatuurlijk om de “andere” woorden te gebruiken.

Een woord dat ik echt niet gebruik, is “maltraiteren”. Ik hoorde het haar zeggen toen wij in 1988 samen televisie keken en zagen hoe de studentenopstand op het Plein van de Hemelse Vrede in Beijing met bloederig geweld werd neergeslagen door het Chinese leger. Met tranen in haar ogen zei ze: “Wat vreselijk om zo gemaltraiteerd te worden.” Het was volstrekt natuurlijk voor haar om dát woord te gebruiken voor die omstandigheden. Terwijl ik vond dat “maltraiteren” niet echt de lading dekte van wat daar gebeurde.

Tegenwoordig tracht ik bij haar het woord “plezierig” te pluggen. Dat komt door de film Soldaat van Oranje waarin koningin Wilhelmina in Londen tegen held Erik Lanshof – ach, Rutger Hauer, hij wordt gemist- zegt: “Meneer Lanshof, laten we gaan wandelen. Dat vind ik plezierig.”
De manier waarop ze dat zegt, doet me een beetje aan mijn moeder denken. Dus vraag ik haar tegenwoordig vaak of ze een bepaalde gebeurtenis “plezierig” vond. Ze zegt het me dan lachend na, zonder het woord echt te internaliseren.