Selecteer een pagina

Hoe zat het ook alweer? Toost/toast

Bijna alles is anders in tijden van corona, zo ook koningsdag. Dit jaar geen festiviteiten, geen handenschuddend vorstenpaar, geen basketballende prinsesjes en geen prinsen die aan een touw hangen. In plaats daarvan moest iedereen er zelf wat van  maken. En dat ging volgens mij best aardig.

De koninklijke familie liet ons ’s middags meekijken bij een videoconferentie waarin prinses Beatrix de jarige op afstand feliciteerde en prins Constantijn een toost uitbracht op zijn jarige broer. En daarna bracht de koning op zijn beurt weer een toost uit op zijn familie en op iedereen die Nederland momenteel draaiende houdt. Kortom, er werd gisteren wat afgetoost.

In het Nederlands kennen we zowel een toost als een toast. Een toost is een zogenoemde heildronk, je drinkt op iemands gezondheid waarbij je enige lovende woorden uitspreekt. Een toast is een geroosterd sneetje brood, de verkleinvorm toastje een klein hartig koekje met iets erop dat geserveerd wordt bij de borrel.

Hebben beide woorden iets met elkaar te maken? Jazeker. Toost is een vernederlandsing van het Engelse woord toast. Tot in het begin van de vorige eeuw werd in Nederland een toast uitgebracht als er iets te vieren was, op zijn Engels. Later werd dat ‘een toost uitbrengen’. In het Engels heeft het woord toast meerdere betekenissen en kun je er zowel een heildronk als een geroosterde boterham mee aanduiden. Geen toeval, want in vroeger eeuwen deed men een stuk gekruid geroosterd brood in de wijn. Naar verluidt werd de wijn daar lekkerder door en het brood beter eetbaar.

 

Contempleren

Mijn studenten moeten voor mijn module Creatief Schrijven een “coronablog” schrijven. Om ze op ideeën te brengen, liet ik ze tijdens mijn online les in “the virtual classroom” gebeurtenissen noteren die ze de laatste weken hadden meegemaakt die direct of indirect met de coronacrisis te maken hadden. Ik legde ze uit dat het heus niet allemaal drama hoefde te zijn. Ook iets kleins, als een plotseling aangewakkerde liefde voor wandelen, was in feite al voldoende.

Ze mochten hun ideeën mailen. Daarna kregen ze allemaal even een beurt om een enkel idee toe te lichten. En wat bleek? Verrassend veel studenten hielden zich de afgelopen weken bezig met geestelijke zaken. Een student vond hernieuwde kracht in haar joodse geloof na het vieren van een online Seideravond (de start van het joodse paasfeest) in Zoom, een andere student vond rust en bezieling in “het kleine”, in het besef dat het tempo van de wereld plotseling vrij sterk was gedaald, weer een andere student leerde plotseling haar huisgenoten kennen, meisjes met wie ze al twee jaar samenwoonde maar die tot een paar weken terug dan wel geen vreemden waren, maar ook niet veel meer dan bekenden.

Bijna allen herkenden het gevoel dat wij mensen in deze tijd plotseling teruggeworpen worden op onszelf. Dat ervoeren ze niet als negatief. Ik liet ze een verhaal van mij lezen over een wandeling die ik zelf afgelopen week maakte. Ze moesten in de tekst de actie onderstrepen, de beschrijvingen en de contemplatie. Ik liet ze eerst het woord “contempleren” opzoeken. Een prachtig woord, vind ik, in de klank lijkt de onstoffelijke betekenis al besloten te liggen.

Onzetaal.nl legt het als volgt uit:

Contempleren ligt dicht bij mediteren: je bent het leven en de dingen innerlijk aan het overdenken, aan het beschouwen. Een bepaalde mate van (fysieke) afzondering is daarbij wel handig, en die afzondering ligt deels al in het woord contempleren zelf besloten: daar zit namelijk het Latijnse woord voor ‘tempel’ in, templum, en dat betekent in feite een ‘afgebakende ruimte’. In de Romeinse tijd was zo’n templum de plek waar priesters de vlucht van vogels bestudeerden om zo voorspellingen te kunnen doen. Later werd een tempel een heilige ruimte waar je afgezonderd was van de dagelijkse beslommeringen.

Prachtig, wanneer je contempleert maak je dus eigenlijk een tempel van je eigen hoofd. Ik moest denken aan een “gebeurtenis” die ik zelf ooit meemaakte ergens begin jaren negentig. De beroemde Engelse avonturier en reisschrijver Redmond O’ Hanlon signeerde zijn nieuwste werk in boekhandel Scheltema in Amsterdam. Ik had een boek van hem gelezen dat ik ter signering had meegenomen: Tussen Orinoco en Amazone – het enige wat me van het boek nu is bijgebleven is de angst van de schrijver voor een of ander minuscule visje dat tijdens het plassen in de rivier je urinebuis in kon zwemmen om aldaar zijn eieren te leggen.

Ik vertelde O’Hanlon een beetje beschaamd dat ik heel weinig had gereisd in mijn leven, sowieso nooit buiten Europa was geweest en in Europa zelf ook maar een beperkt aantal landen had bezocht. Hij schreef in mijn boek: For Binnert, who only needs his mind to travel the world. Of woorden van gelijke strekking, ik ben het boekje helaas kwijtgeraakt. Er zat iets heel geruststellends in die woorden.

Dat reizen in hun hoofd, dat is wat mijn studenten nu ook ervaren wanneer ze contempleren over hun leven. Ik ben benieuwd naar de werelden die ze daar aantreffen. Wie weet nemen ze er iets positiefs van mee naar de echte wereld, voor na de coronacrisis.

Buitenschaamte

Bij het vak mediapsychologie leren we onze studenten dat gedragsveranderingen ontzettend traag gaan, áls ze al mogelijk zijn. En kijk nou eens! De brave burgers van Nederland – wat zeg ik, van de hele wereld – gedragen zich voorbeeldig volgens de nieuwe normen. Natuurlijk blijft de taal niet achter, ook die past zich razendsnel aan. We verwelkomen nieuwe woorden en oude bekenden in een nieuwe betekenis:

Anderhalvemetersamenleving: keurig aan elkaar geschreven. Een paar weken geleden hadden we het nog over social distancing, nu is de anderhalvemetersamenleving ’het nieuwe normaal’. We blijven keurig op afstand. In India is die afstand overigens 1.80 m, in andere landen 2 meter. Daar hebben we hier gewoon de ruimte niet voor.

Buitenschaamte: even een frisse neus halen mag van Grapperhuis, maar als je andere frisseneushalers tegenkomt in de duinen of – oei – op het strand of de bollenvelden, voel je je toch opeens een overtreder.

Alles met corona: coronapatiënt, coronacrisis, corona-epidemie, coronabesmetting, coronavirus, coronamaatregel, coronatest, coronakucher, coronaboete, coronavaccin (toekomstmuziek), coronaseks (uit verveling). Als het tweede woord van de samenstelling een klinker is, gebruik je een verbindingsstreepje: corona-aanpak.

Exitstrategie: het is bekend hoe we hierin beland zijn. Maar hoe komen we er in godsnaam weer uit?

Indammen: geen nieuw woord, maar we gebruikten het in de letterlijke betekenis voor onze nationale trots, de waterwerken. Nu proberen we het virus in te dammen, dat blijkt een stuk weerbarstiger dan de Noordzee.

Juno: mal woord voor juni. Tot 1 juno mogen we geen grote bijeenkomsten hebben van minister Grapperhaus. Juno heeft zelfs een Twitteraccount.

Limo: staat voor Lunchen In Mijn Onderbroek. Geef toe, dit is wel echt een voordeel van deze hele toestand.

Mondkapjestekort: dit woord bestond misschien al wel in een schoonheidssalon of bij de tandarts, maar kon dan eenvoudig opgelost worden. Nu is het een algemeen woord dat we liever niet gekend hadden.

Het nieuwe normaal: geen handen schudden, ze wel wassen, afstand houden, thuis blijven. Ik vermoed dat de speechwriter van de premier de uitdrukking ‘het nieuwe normaal’ bedacht heeft. Chapeau! Van Ron Fresen op het NOS-journaal tot de AH-medewerkster die de karretjes uitdeelt, binnen een dag na de persconferentie was de uitdrukking in heel Nederland ingeburgerd.

Raamvisite, ook wel zwaaivisite genoemd. We kunnen niet meer op bezoek bij elkaar en alleen nog door het raam zwaaien naar oma. Niet fijn. Ook hiervoor geldt: jammer dat het moet, maar fijn dat het kan.

Testbeleid: op de hogeschool hebben we al jaren een toetsbeleid, maar een testbeleid voor heel Nederland is nieuw. Waar het op neerkomt: eerst werd bijna niemand getest, nu meer mensen, straks veel meer mensen.

Teststraten: afgekeken van Zuid-Korea, sowieso een gidsland in deze  crisis. Een teststraat is een soort McDrive in een parkeergarage waar mensen in hun eigen auto een Coronatest krijgen.

Thuiswerkexperiment: tja, we zullen wel moeten én we mogen niet piepen want we zijn dolblij dat we überhaupt werk hebben. Maar het is echt een gevalletje LIA (leuk is anders). Online onderwijs is alsof je met een blokfluit een symfonie van Beethoven speelt: je herkent de melodie, maar het is niet op the real thing.

Tijden: het zijn rare tijden, het zijn bizarre tijden, bijzondere tijden, vreemde tijden, moeilijke tijden, gekke tijden. Een maand geleden was tijd nog gewoon enkelvoud en hadden we een leuke tijd, nu is tijd meervoud geworden.

Videobellen: bestond natuurlijk al, maar doen we nu de ganse dag, met de collega’s, met oma en voor de vrijdagmiddagborrel. Meest gehoord: ‘ik zie je niet, zie je mij wel?’ ’Ik hoor je niet, hoor je mij wel?’

Zoomen: online vergaderen via de app Zoom deden we ‘in het begin’ (drie weken geleden) volop, totdat we ontdekten dat we een makkelijke prooi voor hackers waren.

Zorghelden: voorheen dokters en verplegend personeel. Nu ze elke dag in de frontlinie staan mogen we ze gerust helden noemen.

Zorgheldenauto: een gratis leenauto voor een zorgheld(in) zodat hij/zij niet met het OV naar het werk hoeft.

 

 

Jij en ik (en poes)

Nu zijn er natuurlijk veel redenen om nooit aan kinderen te beginnen. Nachtelijke verzoeken om een mug weg te jagen bijvoorbeeld, of lekkend softijs met spikkels waarvan de helft al in het zand is gevallen, of Bumba. Mocht je echter, zoals ik, een bovengemiddelde interesse hebben in taal, dan is een nakomeling misschien toch het overwegen waard. Ik blijf het althans fascinerend vinden om elke dag te aanschouwen hoe een kind, in casu mijn dochter van vierenhalf, wegwijs wordt in haar moedertaal. En het bijzondere is: hoeveel taalkundige zijweggetjes kinderen ook inslaan, uiteindelijk vinden ze allemaal hun weg.

Toen mijn dochter voor het eerst begon met praten, heb ik een paar maanden een lijstje bijgehouden van de woorden die ze gebruikte. Afgezien van klassiekers als ‘papa’, ‘die’ en ‘bah’, vermaande ze met anderhalf jaar kennelijk al regelmatig onze kater met ‘Nee nee, poes!’ Niet veel later, zo heb ik genoteerd, kon ‘nee poes’ echter ook iets anders betekenen, namelijk: ‘geen poes’, oftewel: poes is weg. Later maakte ze hier varianten op als ‘Papa nee baat’ (papa heeft geen baard) en ‘Nee doen!’ (niet doen).

Nog leuker werd het toen ze begon te experimenteren met de begrippen ‘ik’ en ‘jij’. Een geagiteerd ‘Jij doen!’ was dan geen opdracht aan mij, maar juist een teken dat ze iets zélf wilde doen – maar omdat de rest van de wereld haar natuurlijk aanspreekt met ‘jij’, dacht ze in eerste instantie dat dat altijd op haarzelf sloeg.

Inmiddels zijn we een paar jaar verder en ouwehoert ze menigeen de oren van het hoofd, inclusief onze al eerder genoemde kater. Het ‘nee nee, poes’ heeft inmiddels plaatsgemaakt voor: ‘Kijk poes, ik heb een tekening gemaakt. Vind je hem mooi? Poes? Kijk dan. Nee, hier.’ Als die na lang aandringen tenslotte reageert met een verveeld ‘mwow’, zegt ze triomfantelijk: ‘Zie je, hij zegt dat hij mijn tekening vet mooi vindt.’ We laten haar maar in de waan.