Selecteer een pagina

Eerlijk gezegd ben ik niet zo van de praatjes met mij onbekende medemensen. Maar toen ik tijdens een weekeindje in het Groene Hart in de rij stond om een winkel in te mogen (wegens corona en de beperkte afmetingen kon er maar één iemand per keer naar binnen), raakte ik toch in gesprek met een oudere dame. Over corona natuurlijk. Zelf was ze reuze voorzichtig, vertelde ze, want ze was ‘best bunzig’ voor besmetting. Mijn taalliefhebbend hart maakte een sprongetje. Bunzig! Nog nooit van gehoord, maar het moest vast iets als ‘bang’ betekenen. En inderdaad, las ik later op etymologiebank.nl. Bunzig is streektaal en werd voor het eerst in 1838 in een woordenboek opgetekend. Het woord is afgeleid van bunzing – dat roofdiertje dat verwant is aan de wezel. Juist: dat andere bange diertje. Zo’n bunzing schijnt trouwens een extreem stinkend goedje af te scheiden als-ie bunzig is. Maar dat is een heel ander verhaal.