Selecteer een pagina

Ik maakte een afspraak met collega Suzanne voor een overlegje. De vraag is dan tegenwoordig: bellen of via Teams?

Suzanne was daar vrij uitgesproken over: “Bellen, want dan kan ik ijsberen!”. Een wijs besluit, dat ik sindsdien ook vaker neem. Voor je het weet zit je de hele dag alleen maar naar een scherm te kijken en ertegen te praten.

IJsberen betekent: rusteloos heen en weer lopen. Zoals ijsberen in kooien in dierentuinen doen. Volgens een artikel in het blad Onze Taal (te lezen op de Etymologiebank) is het Nederlands de enige taal waarin dit gedrag van ijsberen tot werkwoord is verheven. In het Duits is het bijvoorbeeld ‘herumtigern’, want ook tijgers in gevangenschap vertonen dat gedrag.

Het bracht me op de vraag hoeveel ‘dierenwerkwoorden’ er zijn. Spontaan kwam ik op mollen, spinnen, vliegen, tijgeren en mieren, maar bij enig speurwerk op internet bleek de collectie nog veel uitgebreider. En hadden creatieve twitterende taalliefhebbers er zelfs een naam voor bedacht: zoöniemen.

Sterker nog, er was zelfs al een subcategorie benoemd, de manlijke zoöniemen met testosteroncomponent: hengsten, stieren, rammen en bokken.

Daarnaast is er nog een onderscheid mogelijk in werkwoorden die wel en die niet zijn afgeleid van eigenschappen van dieren. Kauwen heeft bijvoorbeeld niks met de betreffende vogel te maken, maar tijgeren wel met de beweging van een tijger.

Zo leuk kan taal zijn!

Ik pleit er overigens voor om nog een subcategorie te onderscheiden: de werkwoorden die precies overeenkomen met de meervoudsvorm van het zelfstandig naamwoord. Ezelen, tijgeren en hamsteren zijn fraaie woorden, maar je hebt het over twee ezels, drie tijgers en vier hamsters. Kraaien, mollen, ijsberen, spinnen, zwijnen en mieren, om er een paar te noemen, hebben daarentegen de mooie eigenschap dat ze zowel een werkwoord als een meervoudsvorm aanduiden.