door Machteld Bijl | 2 maart 2021 | Taal, Woordenschat |
Tineke Bennema noemt Ruttes weigering excuses te maken voor de slavernijgeschiedenis ahistorisch en hovaardig (NRC, 26 februari). Ik heb van die woorden waarvan ik wel ‘voel’ wat ze betekenen, maar als iemand me het op de man af zou vragen, kan ik geen definitie geven. ‘Euh’, stamelde ik, toen me gevraagd werd wat hovaardig nou precies betekende, ‘hoogmoedig geloof ik, maar wat dat nou eigenlijk is…’. We zochten het op in mijn oude Van Dale. Daar stond ‘ingebeeld, trots, hoogmoedig’. Het woord komt van het Middelnederlandse woord ‘ho’ (hoog) en ‘vaert’ (het rijden, het gaan): iemand die hoog te paard zat, verhief zich boven anderen. Het lijkt me hoog tijd dat Rutte van zijn high horse afkomt.
door Suzanne Okkes | 14 januari 2021 | Spreekwoorden en gezegden, Taal, Woordenschat |
Mijn elfjarige buurmeisje leert Nederlands als tweede taal en omdat ik weinig zo leuk vind als taalles geven, help ik haar een beetje. Sinds een halfjaar werk ik elke week een uurtje met haar volgens een zelfbedacht ‘lesplan’: we lezen om beurten een stuk voor uit een boek naar (haar) keuze. Daarna laat ik haar een stukje schrijven, een korte samenvatting van wat we zojuist hebben gelezen. Soms werken we aan een schoolopdracht, bijvoorbeeld nieuwsbegrip of een spreekbeurt. En dan geef ik haar ook nog wat huiswerk mee: voor de volgende keer een paar hoofdstukken verder lezen en die hoofdstukken ook weer samenvatten.
Momenteel lezen we Harry Potter en de Steen der Wijzen. Mijn buurmeisje is er enorm enthousiast over en leest er met glanzende ogen uit voor. Vaak leest ze thuis wat verder vooruit, omdat ze het zo spannend vindt. Een grote hit dus, waar wat mij betreft één nadeel aan zit: de Nederlandse vertaling van de Harry Potter-boeken is prachtig, maar staat wel ramvol met uitdrukkingen.
Deze week begonnen we de les zoals altijd met het doorlezen van haar samenvatting. Mijn pupil had erg haar best gedaan en prachtige lange zinnen gemaakt. Ik stokte even toen ik las: ‘Draco ging weg en Muil pakte zijn benen’. Toen ik haar vragend aankeek, zei ze wat bedeesd: ‘Ja, hier begreep ik niet zo goed wat er gebeurde.’ ‘Ik weet het ook niet’, zei ik, ‘laten we maar even kijken wat er in het boek staat’. We bladerden naar de bewuste passage: Harry loopt ’s nachts door het Verboden Bos, samen met zijn aartsvijand Draco en de hond Muil. En alsof dat nog niet erg genoeg is, duikt er ook nog een griezelige gedaante op uit het struikgewas.
‘AAAAAAAAARG! Malfidus slaakte een vreselijke kreet en nam de benen – net als Muil.’
Ze zat er zo dichtbij – ja, Draco ging weg, maar wat was er nou met die benen …?
In hetzelfde hoofdstuk kwamen we vervolgens ook tegen: ‘iemand in de luren leggen’, ‘een fluitje van een cent’ en ‘hij gaf geen krimp’. Toen stelde ze mij ook nog de gevreesde vraag: ‘Hoe weet je eigenlijk wanneer het de of het is?’, en nu kan ik het stiekem alleen maar met mijn buurmeisje eens zijn: wat is Nederlands soms toch móéilijk.
door Machteld Bijl | 20 oktober 2020 | Hoe zat het ook alweer?, Spreekwoorden en gezegden, Woordenschat |
Over drie weken moeten zo’n 1000 tweedejaars studenten van onze opleidingen Communicatie en Creative Business op stage. Dat is normaal gesproken al geen sinecure, maar ‘door de situatie rondom de corona’s’ – zoals een studente mailde – wordt het er niet gemakkelijker op. Een andere student schreef me dat hij na vier sollicitaties de moed begon te verliezen, hij had nog van een bedrijf niets gehoord, maar, zo stond er ‘… ook bij deze stage kan de pijl er niet op getrokken worden’. Ik begreep onmiddellijk wat hij bedoelde, al stond het er niet. Deze jongen weet niet waar hij aan toe is – hij kan er geen peil op trekken. Het peil is het vaste punt aan de kust waarop zeelieden zich richten als ze willen bepalen waar het schip zich op zee bevindt. Als je zo’n punt niet hebt, raak je uit de koers. Een terechte zorg. Dus richt ik mijn pijlen (langwerpige, puntige voorwerpen om met een boog naar een doel geschoten te worden): op u: mocht uw bedrijf nog op zoek zijn naar een getalenteerde communicatie- of mediaprofessional in spe die goed is in social media, schrijven, audio, video, marketing, communicatieadvies en nog veel meer, zet uw stagevacature dan op onze Stage Facebookpagina).
door Paul van der Bijl | 17 september 2020 | Taal, Woordenschat |
Ons taalblog bestaat sinds januari 2014 en de uitdrukking in levenden lijve hebben we in de eerste zes en een half jaar van ons bestaan nooit gebruikt. Maar rond de zomer dook in levenden lijve tot twee keer toe op in blogposts.
Dat heeft uiteraard te maken met de huidige omstandigheden. Het is niet meer vanzelfsprekend dat je iemand in levenden lijve ziet. Ik constateerde dat de uitdrukking ook meer dan gemiddeld voorkwam in mijn berichten aan anderen: “Ik hoop je snel weer eens in levenden lijve te zien.”
Dat weet ik omdat ik altijd nauwkeurig check of ik de uitdrukking goed heb geschreven. En dat de spellingscorrectie er niet iets anders van maakt. “Ik hoop je snel weer eens in levende lijven te zien” is geen fijne afsluiter.
In levenden lijve is een voorbeeld van een zogenoemde staande of versteende uitdrukking. Volgens de huidige regels van spelling en grammatica klopt het niet, maar het is wel geaccepteerd Nederlands. Ooit klopte de uitdrukking namelijk wel en we hebben er geen afscheid van genomen.
Veel versteende uitdrukkingen hebben oude naamvalsvormen die we nu niet meer kennen in het Nederlands.
In vroeger tijden kregen bijvoeglijke naamwoorden die bij een mannelijke of onzijdig zelfstandig naamwoord hoorden, na een voorzetsel de uitgang -en. In levenden lijve dus, en ook in groten getale en met voorbedachten rade.
Bijvoeglijke naamwoorden die bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord hoorden, kregen na een voorzetsel de uitgang -er. In vroeger tijden dus, en ook te goeder trouw en van ganser harte.
Die naamvallen hadden we volgens Nicoline van der Sijs, die onderzoek doet naar de geschiedenis van onze taal, te danken aan het Duits. In de zeventiende eeuw kwamen veel immigranten, onder wie bijbelvertalers, uit het oosten naar Hollandse steden. Het Duits kende ook toen al mannelijke en vrouwelijke woorden en naamvallen.
Het Nederlands had die niet, maar taalkundigen in die tijd beschouwden dat als een tekortkoming. Een beschaafde taal had naamvallen, zo vonden ze. En een onderscheid in mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden. En zo lukte het sommige vooraanstaande lieden in de zeventiende en de achttiende eeuw om de standaardtaal stevig te beïnvloeden, aldus Van der Sijs.
Maar heftige twisten over hoe we iets moeten schrijven zijn van alle tijden, dus niet geheel verrassend ontstond er op een gegeven moment een anti-naamvallenbeweging.
Belangrijke vertegenwoordiger van die stroming was taalkundige Roeland Anthonie Kollewijn. In 1891 publiceerde hij het uiterst lezenswaardige en verrassend actuele opstel Onze lastige spelling. Een voorstel tot vereenvoudiging, ook online te lezen.
Daarin pleit Kollewijn ervoor dat de spreektaal leidend moet zijn. En niet allerlei gekunstelde regeltjes van de heren De Vries en Te Winkel, die de spellingsvoorschriften van die tijd hadden bedacht.
Verschil tussen de en het: prima. Maar dan ook nog een onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke woorden? Met consequenties voor de uitgang van het bijvoeglijke naamwoord? Hou eens op! Dat ze het in andere talen zo doen, dat moeten de Fransen en de Duitsers weten, maar val ons Nederlanders er niet mee lastig.
Evenals wij reeds als kleine kinderen (niet op school, maar in ’t ouderlijk huis) voor altijd leeren, wanneer wij het en wanneer wij de moeten zeggen, leert de Franschman wanneer hij le en wanneer la, de Duitscher wanneer hij der, des, dem, den, die of das gebruiken moet. Vraag een Duitschen polderjongen of men zegt der of die Kittel en hij zal u het antwoord niet schuldig hoeven te blijven; vraag een beschaafd Nederlander of gij schrijven moet: “de jongen trok een schoone of een schoonen kiel aan” en hij zal u zeggen: “ik geloof. . . maar zeker weet ik het niet;” of: “kijk maar eens in de Vries en te Winkel.”
Het duurde even voordat Kollewijn zijn zin kreeg. Maar in 1934 gaf de toenmalige minister van Onderwijs Marchant zijn fiat aan de meeste voorstellen van Kollewijn, zodat die leidend werden in het onderwijs in Nederland. Scholieren hoefden niet meer te weten of een woord mannelijk of vrouwelijk was en het bijvoeglijk naamwoord dus op -e, -en of -er moest eindigen.
De versteende uitdrukking kent voor- en tegenstanders. Zo schrijft de redactie van de site beterspellen.nl: “De [versteende] uitdrukkingen hebben vaak een officieel tintje, maar dat kan ook worden opgevat als oubollig. […] Het is vaak beter om gewoon te schrijven wat je bedoelt.” En dan volgt een lijstje met suggesties zoals noodgedwongen voor in arren moede en in eigen persoon voor in levenden lijve.
Tsja… Taal is wat mij betreft niet louter functioneel, maar evenzeer een creatieve uiting, een manier om wat kleur en franje in het leven te brengen, een blik op het verleden. Dus het zal duidelijk zijn: ik ben blij dat de versteende uitdrukkingen de tand des tijds doorstaan.
door Paul van der Bijl | 24 juni 2020 | Taal, Woordenschat |
De trouwe volger van ons blog zal het vast hebben gemerkt: onze bijdragen verschijnen nogal onregelmatig de laatste tijd. We streven naar een frequentie van minimaal één blogpost per week. Maar zo langzamerhand is dat één blogpost per maand. Niet dat we geen zin meer hebben om iets over taal te schrijven. Nee, de reden is dat we het nogal druk hebben.
Half maart moesten we plotseling van de ene op de andere dag overschakelen naar volledig online onderwijs. Een forse klus, maar het lukte aardig. Al ging er wel behoorlijk wat tijd in zitten. Vooruit, een paar weken doorbijten en dan zou alles vast weer normaal zijn. Zouden we onze studenten en collega’s weer in levenden lijve zien.
Maar die paar weken werden maanden. En onlangs kregen we de mededeling dat ook het eerste semester van het volgend collegejaar helemaal online zal zijn, op een paar momenten van fysiek onderwijs na.
U snapt: dat zorgde voor nogal wat beroering. We waren nog niet eens bekomen van die plotselinge en tijdrovende omschakeling, of we kregen het verzoek of we aan de slag wilden met kennisclips en ‘modulebouwers’ om het onderwijs van volgend jaar opnieuw vorm te geven. Die term ‘modulebouwer’ is overigens zeer misleidend, want die bouwt helemaal niets, we moeten gewoon in een tabel aangeven hoeveel uur we waar aan gaan besteden.
Nu willen we beslist niet klagen. Docent zijn op een hogeschool is een prachtige baan. En in heel veel sectoren wordt keihard gewerkt om deze ongewone omstandigheden het hoofd te bieden. Er zitten zeker ook voordelen aan online onderwijs. Geen reistijd bijvoorbeeld. En elke dag onbekommerd een korte broek kunnen aantrekken.
Maar toch, je mist veel als je studenten en collega’s alleen via videoverbindingen spreekt en ziet. Ons werk mist plotseling een paar dimensies, zo voelt het. Alsof je van een intense liefdesrelatie plotseling moet overschakelen op een langeafstandsrelatie.
Dus menig Ikzegookmaarwat-blogger ploft ’s avonds amechtig en niet geheel voldaan op de bank. Heeft urenlang naar een beeldscherm zitten kijken waarop studenten en collega’s verschijnen met wie zij of hij zo graag weer eens ‘live’ zou willen praten en koffiedrinken. Heeft zich een slag in de rondte gebeld. Realiseert zich dat het deze week haar/zijn beurt is voor een blogstukje. En denkt: dat kan ik er geloof ik niet bij hebben. Het is hem of haar vergeven. Met alle respect voor u, waarde lezer, maar onderwijs gaat altijd voor.
Amechtig betekent volgens Van Dale ‘buiten adem’. Voor wie mocht denken dat die eerste twee letters van amechtig een samentrekking van adem zijn: dat klopt niet. Het woord is afgeleid van het Middelnederlandse ‘amacht’. Dat is gevormd uit het voorvoegsel a (zonder, niet) en macht. De oorspronkelijke betekenis is dus ‘onmachtig’, breder dan alleen ‘buiten adem’. Waarschijnlijk vanwege de associatie met adem heeft het woord tegenwoordig de betekenis ‘buiten adem’.
door Lisette Hilhorst | 13 april 2020 | Taal, Woordenschat |
Bij het vak mediapsychologie leren we onze studenten dat gedragsveranderingen ontzettend traag gaan, áls ze al mogelijk zijn. En kijk nou eens! De brave burgers van Nederland – wat zeg ik, van de hele wereld – gedragen zich voorbeeldig volgens de nieuwe normen. Natuurlijk blijft de taal niet achter, ook die past zich razendsnel aan. We verwelkomen nieuwe woorden en oude bekenden in een nieuwe betekenis:
Anderhalvemetersamenleving: keurig aan elkaar geschreven. Een paar weken geleden hadden we het nog over social distancing, nu is de anderhalvemetersamenleving ’het nieuwe normaal’. We blijven keurig op afstand. In India is die afstand overigens 1.80 m, in andere landen 2 meter. Daar hebben we hier gewoon de ruimte niet voor.
Buitenschaamte: even een frisse neus halen mag van Grapperhuis, maar als je andere frisseneushalers tegenkomt in de duinen of – oei – op het strand of de bollenvelden, voel je je toch opeens een overtreder.
Alles met corona: coronapatiënt, coronacrisis, corona-epidemie, coronabesmetting, coronavirus, coronamaatregel, coronatest, coronakucher, coronaboete, coronavaccin (toekomstmuziek), coronaseks (uit verveling). Als het tweede woord van de samenstelling een klinker is, gebruik je een verbindingsstreepje: corona-aanpak.
Exitstrategie: het is bekend hoe we hierin beland zijn. Maar hoe komen we er in godsnaam weer uit?
Indammen: geen nieuw woord, maar we gebruikten het in de letterlijke betekenis voor onze nationale trots, de waterwerken. Nu proberen we het virus in te dammen, dat blijkt een stuk weerbarstiger dan de Noordzee.
Juno: mal woord voor juni. Tot 1 juno mogen we geen grote bijeenkomsten hebben van minister Grapperhaus. Juno heeft zelfs een Twitteraccount.
Limo: staat voor Lunchen In Mijn Onderbroek. Geef toe, dit is wel echt een voordeel van deze hele toestand.
Mondkapjestekort: dit woord bestond misschien al wel in een schoonheidssalon of bij de tandarts, maar kon dan eenvoudig opgelost worden. Nu is het een algemeen woord dat we liever niet gekend hadden.
Het nieuwe normaal: geen handen schudden, ze wel wassen, afstand houden, thuis blijven. Ik vermoed dat de speechwriter van de premier de uitdrukking ‘het nieuwe normaal’ bedacht heeft. Chapeau! Van Ron Fresen op het NOS-journaal tot de AH-medewerkster die de karretjes uitdeelt, binnen een dag na de persconferentie was de uitdrukking in heel Nederland ingeburgerd.
Raamvisite, ook wel zwaaivisite genoemd. We kunnen niet meer op bezoek bij elkaar en alleen nog door het raam zwaaien naar oma. Niet fijn. Ook hiervoor geldt: jammer dat het moet, maar fijn dat het kan.
Testbeleid: op de hogeschool hebben we al jaren een toetsbeleid, maar een testbeleid voor heel Nederland is nieuw. Waar het op neerkomt: eerst werd bijna niemand getest, nu meer mensen, straks veel meer mensen.
Teststraten: afgekeken van Zuid-Korea, sowieso een gidsland in deze crisis. Een teststraat is een soort McDrive in een parkeergarage waar mensen in hun eigen auto een Coronatest krijgen.
Thuiswerkexperiment: tja, we zullen wel moeten én we mogen niet piepen want we zijn dolblij dat we überhaupt werk hebben. Maar het is echt een gevalletje LIA (leuk is anders). Online onderwijs is alsof je met een blokfluit een symfonie van Beethoven speelt: je herkent de melodie, maar het is niet op the real thing.
Tijden: het zijn rare tijden, het zijn bizarre tijden, bijzondere tijden, vreemde tijden, moeilijke tijden, gekke tijden. Een maand geleden was tijd nog gewoon enkelvoud en hadden we een leuke tijd, nu is tijd meervoud geworden.
Videobellen: bestond natuurlijk al, maar doen we nu de ganse dag, met de collega’s, met oma en voor de vrijdagmiddagborrel. Meest gehoord: ‘ik zie je niet, zie je mij wel?’ ’Ik hoor je niet, hoor je mij wel?’
Zoomen: online vergaderen via de app Zoom deden we ‘in het begin’ (drie weken geleden) volop, totdat we ontdekten dat we een makkelijke prooi voor hackers waren.
Zorghelden: voorheen dokters en verplegend personeel. Nu ze elke dag in de frontlinie staan mogen we ze gerust helden noemen.
Zorgheldenauto: een gratis leenauto voor een zorgheld(in) zodat hij/zij niet met het OV naar het werk hoeft.
Recente reacties