Woord van de dag: zootje
Het schooljaar loopt ten einde. De lessen zijn zo goed als afgelopen. De studenten zijn bezig met scripties of herkansingen en de docenten kijken na en houden eindgesprekken. Ondertussen is het op onze docentenkamer ongemerkt een enorme zooi geworden. Overal liggen stapels papieren, servetjes en plastic vorkjes die over waren van een verjaardag, brochures waarvan het zonde was om ze weg te gooien, knipsels met omgekrulde randen, een verjaardagskalender met namen van mensen die er allang niet meer werken en vergeten dienbladen. Misschien zit er ergens onder een berg portfolio’s en verdorde klokhuizen zelfs nog wel een ingeklonken collega een scriptie te lezen.
Waar we in het begin van het schooljaar ons best doen om de boel netjes te houden en de kamer een beetje gezellig te maken, geeft iedereen de moed nu op en groeit het zootje met de dag. Smerig, ongezond en ongezellig.
In de week voor de vakantie houden daarom een opruimdag: we bestellen grote containers en flikkeren daar de hele zooi in. Dan kunnen we de kamer volgend jaar tenminste weer mooi laten dichtslibben.
De woorden zooi of zootje zijn synoniemen en betekenen ’troep’, ‘ongeregelde hoeveelheid’. Het woord stamt af van het werkwoord ‘zieden’ dat ’koken’ of ‘heftig bewegen’ betekent. Een zooi is dus eigenlijk een kooksel. Deze vorm zien we nog terug bij het lekkere Vlaamse gerecht waterzooi.
Bron: Etymologiebank
Recente reacties